3.1 Overzicht van de belangrijkste modusparameters:
Instellingen altijd controleren na de eerste ingebruikname
Pos. Parameter
1.
Outdoor type
2.
Indoor Unit
3.
Function Heating
Rod
4.
Equilibrium Func
5.
Room thermostat Bij gebruik van een kamerthermostaat (RT) moet de parameter
6.
Interlinc fct
7.
Max
Performance
8.
Min
Performance
9.
Power DHW
10.
BUH s1/s2
power
11.
Isolatie
12.
Stookgrens D
13.
Stooklijn
14.
Ruimte-invloed
tab. 3-1 (1/2)
SETUP - EHS(X/H)
ZB EHS(X/H) - setup -008.14 219 32_05 - 09/2014
Beschrijving / toelichting
Grootte buitenapparaat instellen (ook als dit nog niet is
geïnstalleerd). Vermogen op typelabel lezen en instellen.
Type binnenapparaat instellen. Type op typelabel lezen en
instellen.
Bij gebruik van een elektrische verwarmingselement ter
ondersteuning van de warmtepomp instellen op 1.
Als het elektrische verwarmingselement is geactiveerd, wordt deze
voor verwarmingsondersteuning vrijgegeven met de onder de
parameter „Bivalentietemp." ingestelde buitentemperatuur.
worden ingesteld op „Aan"; hierna worden ook de RT-contacten op
de PCB (aansluiting J16) van een waarde voorzien (Interlinc fct).
Zodra de parameter is geactiveerd, wordt het systeem alleen bij
een gesloten RT-contact in de warmte-/koelmodus / vorstbe-
schermfunctie geschakeld.
Doeltemperatuur wordt bij gesloten 2e RT-contact (koelcontact,
aansluiting J16) ingesteld op de in de parameter „T-Flow CH adj"
resp. „T-Flow Cooling adj" ingestelde waarde (
hoofdstuk 5.2.2, tab. 5-2).
Definieert maximaal pompvermogen
Definieert minimaal pompvermogen
Om het opwarmen te versnellen en het maximale
warmwatercomfort te bereiken, stelt u deze parameter in op 6 kW
resp. de maximale waarde van het ingebouwde elektrische
verwarmingselement.
Definieert het vermogen van het geïnstalleerde elektrische
verwarmingselement dat in de desbetreffende stap is ingesteld en
beperkt het vermogen dat voor de verwarmingsondersteuning door
het mengventiel aan de opslagtank wordt onttrokken. Als bij
verwarmingsondersteuning door het elektrische
verwarmingselement de tank te warm wordt of te veel afkoelt, kan
er sprake zijn van een sensorafwijking. Deze kan worden
tegengegaan door de instelwaarde van de parameter aan te
passen aan de hand van tab.3-4.
Aan de hand van de isolatie van het gebouw wordt de gemiddelde
buitentemperatuur over een bepaalde periode berekend. Het kan
dus voorkomen dat de warmtepomp niet direct wordt ingeschakeld
als de buitentemperatuur lager is dan de instelling van de
parameter " Stookgrens D". De gemiddelde waarde kan in de Info-
opties worden bekeken onder de Infowaarde „T-buiten".
Als de gemiddelde temperatuur onder deze temperatuur komt,
wordt het opwarmproces van het systeem geactiveerd
(zomerstand).
Warmtecurve moet worden afgesteld op basis van het
desbetreffende huis.
Bij gebruik van een kamerthermostaat EHS157034 en een
gewenste kamertemperatuurgestuurde regeling, moet deze
parameter >0 worden ingesteld.
RoCon HP
hoofdstuk 5.2.1,
tab.5-1
RoCon HP,
hoofdstuk 5.2.2,
tab.5-2
hoofdstuk 5.2.3,
tab.5-3
5