7.1.1 Meten van gelijkstroom
(1) Plaats de functieschakelaar op "
(de "
" en "A" symbolen worden weergegeven
(2) Druk min. 2 sec. op de HOLD/0ADJ toets om de nulinstellingsfunctie te
activeren en de uitlezing op nul te brengen (de aanduiding moet nul zijn,
ander zal er een fout optreden).
(3) Plaats één enkele geleider onder de driehoekmarkering (schaduwgedeelte op de
tekening) van de sensor en voer de meting uit. De gemeten waarde wordt
uitgelezen
(Als het midden van de geleider zich niet onder deze markering bevindt,
kunnen er fouten optreden).
Notitie
Als de stroom van de bovenkant naar de onderkant van het toestel vloeit, is de uitlezing
positief(+); vloeit de stroom in omgekeerde richting, dan is de uitlezing negatief (-).
7.1.2 Meten van wisselstroom
Plaats de functieschakelaar op "
(1)
( de symbolen "
Plaats één enkele geleider onder de driehoekmarkering (schaduwgedeelte op de
(2)
tekening) van de sensor en voer de meting uit.
De gemeten waarde wordt uitgelezen.
(Als het midden van de geleider zich niet onder deze markering bevindt,
kunnen er fouten optreden)
Notitie
Voor het meten van wisselstroom is de nulinstelling niet vereist, dit in tegenstelling met
gelijkstroom.
De richting van de stroom houdt geen verband met de polariteit.
A"
A"
" en "A" worden weergegeven)
12
)