6.4 Controles
Controles
Elektrisch systeem
Motoren/motorreductoren -
Draaiplateau
Mast
Foliewagen
Controleer de schakelaars en overige bedieningsknoppen op de juiste werking.
-
Controleer de signaallampen.
-
Controleer de magneetschakelaars en relais op inbranden en brommen.
-
Controleer de bekabeling en aansluitingen.
-
Controleer de fotocellen en eventuele reflectoren op werking en afstelling (lenzen
-
moeten schoon zijn).
Controleer de eind- en benaderingsschakelaars op werking en afstelling.
-
Controleer de ventilator.
Controleer of de ventilatorkap niet beschadigd is.
-
Controleer het oliepeil van de tandwielkast (zo nodig bijvullen).
-
Controleer of de bevestigingsbouten vastzitten en zo nodig vastzetten.
-
Controleer en smeer zo nodig draaiende delen.
-
Controleer de tandflankslijtage van kettingwielen.
-
Controleren en smeren van de kettingwielen.
-
Controleer of het aandrijftandwiel op de motor as verlopen is.
-
Indien nodig, uitlijnen en vastzetten met de borgbouten.
Controleren van hefband op slijtage.
-
Indien slijtage zichtbaar dan dient de band vervangen te worden
Controleer of er zich geen folieresten in het remsysteem bevinden.
-
Controleer de geleiding v.d. foliewagen in mast via loopwielen.
-
De loopwielen moeten met een Max. speling van 2mm t.o.v. de geleiding
-
lopen. Zo nodig vervangen i.v.m. slijtage.
De geleidingsconstructie voor de foliewagen in de mast mag NOOIT gesmeerd
-
worden!
Controleer het evenwijdig lopen van de foliewagen.
-
De foliewagen mag Max. 2 - 3mm scheef hangen
-
Controleer de tandriempoelie en de tandriemen van de voorrek op slijtage. Zo
-
nodig vervangen.
6-27
Werkzaamheden