2.7 Condensafvoerkit
Indien de lengte van de rookgasafvoer langer wordt zoals vermeld in §2.2, dient een condensafvoer
te worden geïnstalleerd. De rookgasleidingsifon (leverbaar op aanvraag) dient aangesloten te worden
op het toestel. De rookgasleiding sifon moet een open verbinding vormen met de sifon in het
afvoersysteem naar het riool. Let op dat de sifon's vorstvrij worden opgesteld (bevriezingsgevaar)
[4]. De condensafvoer moet voldoen aan de nationale en lokale voorschriften.
2.8 Rookgaskoeler[13]
NL
Om het rendement te verhogen kan een rookgaskoeler worden geplaatst. Om verstopping van
het rookkanaal door condenswater te voorkomen, moet de installatie onder een hoek van 3° ten
opzichte van de sifon worden geïnstalleerd. De minimale afstand tussen bovenzijde reflectorkap en
onderzijde rookgaskoeler moet zijn 100mm. De instelling van de oppervlakte contactthermostaat is
80°C.
3.0 Inbedrijfstelling / buiten bedrijfstelling
3.1 Algemeen
Elk toestel wordt voor het verpakken volledig op veiligheid en juiste werking getest. Hierbij
worden o.a. de gasdruk en branderdruk afgesteld. Controleer echter altijd de branderdruk en de
voordruk. Nooit onoordeelkundig aan regelschroeven draaien. Vergeet vooral niet de gebruiker te
instrueren over het correct gebruik en bedienen van het toestel en randapparatuur. Verwijder na de
assemblage en voor het inbedrijfstellen de instructiestickers van de buizen. Een nieuw Infra toestel
zal bij de eerste opstart gaan roken, dit wordt veroorzaakt door het uitdampen van de aanwezige
conserveringsoliën. Bij eventuele aanwezigheid van rook- / brandmeldinstallatie dienen passende
maatregelen genomen te worden. De ruimte dient derhalve goed geventileerd te worden. De pas
geïnstalleerde infra moet minstens 1 uur branden voordat men met de rookgasanalyse begint. Dit
voorkomt beschadiging van de meetapparatuur.
3.2 Controlewerkzaamheden
– Elektrische hoofdschakelaar uitschakelen.
– Ruimtethermostaat op minimum temperatuur instellen.
– Open de gasstopkraan, vervolgens de gasleidingen zorgvuldig ontluchten en controleren op
lekkage. In géén geval open vuur gebruiken!
– Gasstopkraan sluiten.
– Elektrische hoofdschakelaar inschakelen.
– Ruimtethermostaat op maximum temperatuur instellen.
– Open de gasstopkraan, het toestel zal nu in bedrijf komen.
3.3 Controleer de werking van de ruimtethermostaat
Bij een instelling lager dan de omgevingstemperatuur zal de brander uitgaan. Bij een instelling hoger
dan de omgevingstemperatuur zal de brander worden ontstoken.
3.4 Controle van de voordruk
Zorg ervoor dat tijdens controle het toestel niet wordt uitgeschakeld door de ruimtethermostaat.
Stel daarvoor de ruimtethermostaat in op de hoogste stand. Sluit een gasdrukmeter aan op de
drukmeetnippel en meet de gasvoordruk (B). Voor de juiste gasvoordruk zie de typeplaat van
toestel.
11