NL
3.0 AUTOMATISCHE VEILIGHEIDSCONTROLES
De ovens zijn uitgerust met een serie automatische veiligheidscontroles voor het watersysteem en het elektri-
sche systeem.
3.0A Zekering van 2A: deze is in het hulpcircuit geïnstalleerd als bescherming tegen kortsluiting in het elektri-
sche systeem en is gelegen bij de bevestigingsbeugel van de schakelaars.
3.0D Bescherming van de motor: een thermische sensor schakelt de motor uit als er om een of andere
reden overbelasting optreedt. De motor wordt dan stopgezet en tevens worden de verwarmingselementen of
gasklep uitgeschakeld. De sensor wordt automatisch gereset als de temperatuur van de motor is gedaald.
3.0E Veiligheidsthermostaat ovenruimte: schakelt de verwarmingselementen in de elektrische modellen uit
of sluit de gasklep in de desbetreffende apparatuur.
In geval storingen optreden door oververhitting, dient de thermostaat hand-
matig te worden gereset nadat bekend is wat de oorzaak van de storing is.
3.0F Deurschakelaar onderbreekt de werking van de oven wanneer de oven-
deur wordt geopend.
3.0G Thermostatisch systeem voor de condensatie van de afvoerdam-
pen: bestaat uit een magneetventiel, aangestuurd door een thermostaat waar-
van de sensor bij de afvoer is geplaatst. Het magneetventiel zorgt er middels
de injector (G) voor dat er koud water in de afvoerbuis komt om de stoom te
condenseren wanneer een temperatuur van 90°C wordt bereikt (Fig. 3.0G en
3.0G1). Wanneer het zijpaneel van de oven verwijderd wordt, kan het conden-
satiesysteem via de F3 regelaar in Afb.3.0G1 op de volgende manier aangepast
worden: Wanneer u de thermostaatpin F3 tegen de klok draait totdat u een klik
hoort, is de functie uitgeschakeld. Wanneer u de pin tegen de klok draait zon-
der dat de limiet wordt bereikt, activeert het stoomcondensatiesysteem wan-
neer de temperatuur in de afvoerleiding ongeveer 30°C is. Wanneer u de pin
met de klok draait tot aan de limiet, activeert het condensatiesysteem wanneer
de temperatuur in de afvoerleiding ongeveer 90° C is. In onze fabriek worden
de ovens uitgerust met een F3 thermostaat ingesteld op 90° C.
3.1 VERVANGING VAN RESERVEONDERDELEN
De vervanging van beschadigde onderdelen moet uitgevoerd worden door gekwalificeerd personeel.
Om de te vervangen onderdelen bij de fabrikant aan te vragen moet het model en serienummer van de oven op-
gegeven worden. U kan deze informatie terugvinden op het typeplaatje dat op de oven is aangebracht.
Vooraleer onderdelen te vervangen, dient u zich er om veiligheidsredenen van te verzekeren dat de elektriciteit is
uitgeschakeld en dat het water en eventueel het aan/uit-ventiel van het gas gesloten zijn.
3.2 CONTROLE VAN DE FUNCTIES
Nadat de oven geïnstalleerd is, is het nodig om een lektest van het waternetwerk uit te voeren.
De installateur moet met de daartoe geschikte meetinstrumenten nagaan dat het geluidsniveau de 70
dB niet overschrijdt.
Het label ISO 3864-1 hiernaast moet worden aangehecht op een zichtbare plaats, op 1,6
m hoogte van de grond. Voor de vloermodellen bevindt het label zich al op de geschikte
plaats. Voor de tafelmodellen wordt het label geleverd samen met de documentatie, en
dient het na de installatie bevestigd te worden op een zichtbare plaats op het toestel op
1,6 m boven de grond.
De installateur moet de correcte werking van de oven nagaan, de nodige instructies geven
aan de klant, en deze handleiding afgeven die de gebruiker nauwgezet dient op te volgen.
BELANGRIJK: Voordat de gebruiker de oven inschakelt en deze gebruikt voor een kook- of reinigingscyclus, is
het noodzakelijk dat de installateur of een gekwalificeerde technieker nagaat of alle verbindingen zijn uitgevoerd
volgens de instructies in de handleiding.
De technieker of de installateur moet de controle daarom als volgt uitvoeren:
• De oven moet geplaatst en bevestigd worden (horizontale positie) op een steun of op een schap.
De stabiliteit moet gegarandeerd zijn.
• De bekabeling moet worden aangesloten volgens de instructies en de stroomkabel mag zich niet in een positie
bevinden die lager is dan aangegeven in de handleiding.
• De druk en hardheid van het water dat naar de oven stroomt, moet overeenstemmen met de waarden die
worden aangegeven in deze handleiding.
• De afvoerleiding van de oven moet correct aangesloten worden en het gebruikte materiaal moet bestand zijn
tegen de hoge werkingstemperaturen.
Nadat alles werd gecontroleerd, open dan het aan/uit-ventiel voor het water, eventueel het aan/uit-ventiel voor
het gas en de beveiligingsschakelaar, die allemaal stroomopwaarts zijn geïnstalleerd. De installateur moet de
juiste werking van de oven controleren en de nodige instructies geven aan de gebruiker voor een correct gebruik
van de oven. De installateur moet ook nagaan dat de gebruiker een exemplaar van deze handleiding ontvangen
heeft. Na afloop moet de installateur de tabel voor een correcte installatie invullen, ondertekenen en
aan de klant geven, die deze voor de gehele garantietermijn van de oven moet bewaren.
36