4 Montage
De montage van de verwarming vindt verti-
caal plaats, d.w.z. met de aansluitklem resp.
ventilator aan de onderzijde. Voor het opbou-
wen van de vereiste convectie is een minima-
le afstand tot de naastgelegen componenten
van de verwarming noodzakelijk. Bij verwar-
mingen met ventilator dient aan de bovenzij-
de een veiligheidsafstand bij de luchtuitlaat
van min. 300 mm te worden aangehouden en
bij verwarmingen zonder ventilator een veilig-
heidsafstand van min. 100 mm (thermische
veiligheidsafstand aan de zijkant steeds
60 mm en aan de onderzijde 100 mm). Bij het
aanhouden van deze afstanden wordt de
omgevingstemperatuur bij de luchtinlaat niet
hoger dan 65°C.
Er zijn twee mogelijkheden voor de montage
van verwarmingen:
1. Snapbevestiging op een 35 mm-montage-
rail DIN EN 50 022 (afb. 2).
2. Schroefbevestiging op de montageplaat
(afb. 3).
Bij de montage dient te worden gezorgd dat
de verwarming en de aansluitkabels veilig en
vast zijn bevestigd.
De elektrische kabels mogen niet in aanra-
king komen met het verwarmingselement en
niet rechtstreeks naar de heteluchtuitgang
worden gevoerd.
De verwarming mag niet in de buurt van
brandgevaarlijke materialen zijn gemonteerd.
Opmerking:
Bij uitzonderingen met een
gegronde reden kunnen de
verwarmingen met ventilator
(235 – 870 W) ook 180° gedraaid
worden gemonteerd.
Let erop dat bij de montage op
een 35 mm-montagerail ook de
montageklemmen 180° dienen te
worden gedraaid.
Montage-, installatie- en bedieningshandleiding Rittal schakelkastverwarming
5 Elektrische aansluiting
5 Elektrische aansluiting
Verwarmingen worden via de snelaansluit-
klem op de op het typeplaatje aangegeven
nominale spanning aangesloten.
Het apparaat dient via een meerpolige
scheidingsinrichting, die voldoet aan over-
spanningscategorie III volgens EN 60 664-1,
op het net te worden aangesloten. Voor de
elektrische aansluiting dienen alleen koperen
kabels te worden gebruikt. Door de bijzonde-
re eigenschappen van het PTC-verwarming-
selement kan de inschakelstroom kortstondig
4,4 A bedragen.
Als voorzekering kunnen trage smeltzekerin-
gen (gG) of lijnbeveiligingsschakelaars (zeke-
ringautomaten) met even trage verbrekings-
eigenschappen worden gebruikt. De grootte
van de voorzekering vindt u op het type-
plaatje. Bij mogelijke impulsbelastingen van
1000 V dient er een overspanningsbeveili-
ging te worden toegepast. Dankzij de dubbe-
le aansluitklem kunnen er meerdere verwar-
mingen worden gecascadeerd, waardoor de
bekabelingswerkzaamheden kunnen worden
gereduceerd. Om de totale inschakelstroom
te houden, dient de voorzekering eventueel
overeenkomstig aan te worden gepast. Let
echter op het maximale schakelvermogen
van het apparaat.
NL
5