11. Apparaat bedienen
11.1. Apparaat inschakelen
Sluit het apparaat aan op een geaard stopcontact.
De lokale netspanning moet overeenkomen met de technische gegevens van het appa-
raat.
11.2. Temperatuurregeling
De instelling van de temperatuurregelaar (6) zorgt voor een automatische temperatuurre-
geling in de vriesruimte (5).
De volgende 3 basisinstellingen van de temperatuurregelaar (6) zijn mogelijk, tussen
MIN en MAX is de temperatuur bovendien traploos instelbaar:
MIN
Het laagste koelvermogen
(het warmst)
NORMAL
Tussenstanden
MAX
Het hoogste koelvermogen
(het koudst)
Zet vóór het inleggen van verse levensmiddelen de temperatuurregelaar (6) in de
stand MAX. Zet na 2 uur de temperatuurregelaar (6) afhankelijk van de gewenste
duur van de bewaring bijvoorbeeld in de stand NORMAL.
Controleer de temperatuur in de vriesruimte (5) door er een thermometer in te
leggen. De ideale temperatuur en standaardinstelling is -18 °C in de vries-
ruimte bij instelling op NORMAL. Als deze vriestemperaturen zijn bereikt,
kunt u de levensmiddelen in het apparaat doen.
De binnentemperaturen kunnen worden beïnvloed door de standplaats van
het apparaat, de omgevingstemperatuur en de frequentie waarmee de deur
wordt geopend. Houd hier bij het instellen van de temperatuur rekening mee.
11.3. Apparaat uitschakelen
Om de stroomvoorziening van het apparaat volledig te onderbreken, zet u de tempe-
ratuurregelaar in de stand MIN en trekt u de stekker (4) uit het stopcontact.
Wacht circa tien minuten voordat u het apparaat opnieuw inschakelt.
Kortstondige opslag van bevro-
ren producten
Middellange opslag van bevro-
ren producten
Langdurige opslag van bevroren
producten
Nederlands -57