7. STORINGEN
a) Sterke gasdrukschommelingen kunnen het doven van de
waakvlam veroorzaken.
Aansteken
volgens bedieningsvoorschrift.
b) Bij te hoge
ketelwatertemperatuur
of een
te geringe
doorstroming van het c.v. water, wordt de oververhittings-
beveiliging aangesproken,
waardoor de waakvlam
dooft.
Indien dit meerdere malen gebeurt, installateur waarschu-
wen.
c) Schakelt de hoofdbrander bij terugstellen van de kamer-
respect. ketelthermostaat niet uit, gaskraan sluiten en in-
stallateur waarschuwen.
d) waakvlam brandt niet.
-
waakvlam
aansteken volgens bedieningsvoorschrift.
indien de vlam na het loslaten van de aansteekknop na 30
sekonden of meer uitgaat, waakvlaminspuiter reinigen of
met behulp van de instelschroef de gastoevoer naar de
waakvlam
verhogen.
Dooft de waakvlam weer, dan zal het thermoelement ver-
vangen
moeten
worden.
indien na het vervangen van het thermoelement de waak-
vlam weer dooft, de oververhittingsveiligheid
vervan-
gen.
e) Geen gastoevoer naar de waakvlambrander.
-
gastoevoer is gestoord (voordruk meten)
-
gaskraan is gesloten.
-
waakvlaminspuiter
is verstopt.
-
waakvlamleiding
is verstopt, of is lek bij de aansluiting.
f) De waakvlam dooft bij het inschakelen van de hoofdbran-
der. De mogelijkheid is aanwezig dat de gasmeter of de gas-
leiding te klein gedimensioneerd is. (voordruk meten op het
ogenblik dat de hoofdbrander in bedrijf komt).
g) Elektrische storingen.
1. Geen spanning bij de ketel:
a.
Stroomtoevoer is gestoord
b. Zekering is defekt
2. Hoofdbrander start niet
a.
Kamerthermostaat
leiding defekt
b.
Ketelthermostaat
is niet juist afgesteld of is defekt.
c.
Magneetklep
van het gasregelblok is defekt.
h) Vlam brandt geel:
- Te geringe luchttoevoer.
- Warmtewisselaar is vervuild.
i) Ploffen tijdens inschakeling van de hoofdbrander.
- Waakvlam is te klein afgesteld.
- Gasleiding lekt.
8. OMBOUW
OP PROPAAN.
Voor ombouw is noodzakelijk:
a.
Vervanging van de waakvlaminspuiter.
b. Vervanging van de hoofdinspuiter.
c.
Instelling van de juiste branderdruk met behulp van het
regelorgaan.
7. ANOMALIES.
a) Extinction de veilleuse à cause de fortes variations de la
pression
du gaz. Allumer
comme
prescrit dans
le mode
d'emploi.
b) En cas de surchauffe provoquée par une température
d'eau trop élevée, la sécurité de surchauffe provoquera
l'extinction de la veilleuse.
Si cela se reproduit plusieurs
fois, il y a lieu d'alerter votre installateur.
c) Si le brûleur principal ne s'éteint pas en mettant
les
thermostats de chaudière et d'ambiance au minimum, il y a
lieu de fermer le robinet de gaz alimentant le brûleur et de
prévenir votre installateur.
d) La veilleuse ne reste pas alluiñée.
Faire procéder au nettoyage de l'injecteur ou augmenter le
débit de gaz à la veilleuse.
En cas de récidive, il faudra faire remplacer le thermocouple
ou son mécanisme électromagnétique.
Si la veilleuse continue de s'éteindre, il faut remplacer la
sécurité de surchauffe.
e) Manque de gaz à la veilleuse.
- vérifier l'alimentation en amont,
- robinet gaz fermé,
- injecteur bouché,
- conduite
à la veilleuse
détachée
partiellement,
ou
bouchée.
f) La veilleuse s'éteint lors de l'allumage du brûleur princi-
pi
Vérifier si les pressions amont et aval, brûleur principal en
fonctionnement,
correspondent
aux
valeurs
indiquées
dans le tableau (p 4).
g) Anomalies électriques.
- Vérifier la tension à l'alimentation.
- Vérifier l'état des fusibles,
- Vérifier le raccordement du thermostat d'ambiance,
- Vérifier si le thermostat de chaudière est sur maximum.
Si le brûleur ne s'allume pas, cela provient probablement de
la vanne magnétique ou d'un thermostat défectueux.
h) Flammes jaunes
- pas assez d'air de combustion,
- échangeur souillé.
i) Déflagration lors de la mise à feu du brûleur principal.
- flamme veilleuse trop courte,
- fuites de gaz.
8. TRANSFORMATION
EN GAZ PROPANE
En cas de transformation
en gaz propane,
il y a lieu de
remplacer:
a.
l'injecteur de veilleuse,
b.
les injecteurs du brûleur principal,
et d'ajuster la pression du gaz au brûleur.