4.1 Aanleg van de toevoerleiding of transmissieleiding
● De kabel mag niet in het bereik van stoorvelden worden gelegd.
● Gebruik de zender niet in de buurt van elektromagnetische stoorvelden.
● De toegestane doorsneden voor de installatie moeten in acht worden genomen.
● De kabellengte moet zo kort mogelijk worden gehouden. » Als een verlenging van de
kabel nodig is, mag de doorsnede van de verlenging niet kleiner zijn dan 0,25 mm2.
● Als de elektronicabehuizing en de display elektronica geaard zijn, moet voor een
geschikte potentiaalvereffening geleider worden gezorgd.
4.2 Montage van de zender
● De meetsonde moet op een representatieve locatie worden geplaatst.
» Vermijd posities met droogte en onnatuurlijke temperatuurschommelingen.
» Stel het apparaat niet bloot aan direct zonlicht.
● Als de sensorbuis verdraaid is, is de dichtheid niet langer gegarandeerd
● Wanneer er kans is op condensatie, plaats de sensor sonde dan iets naar boven
(hoek van ca. 10 graden).
» Het condenswater kan dan van de sensor sonde naar de behuizing of kabel
wegstromen en wegvloeien.
» Indien het onmogelijk is om het toestel schuin naar boven te plaatsen, moet een
druppelneus (optioneel accessoire) worden geïnstalleerd.
● Installatie in een luchtkanaal (of op montage locaties waar temperatuurverschillen
tussen sensor sonde en sensor behuizing kunnen optreden:
» De sensor moet volledig in de opening worden gestoken totdat deze stopt, om een
temperatuurdaling langs de sensorbuis te voorkomen. Zie foto:
RMS-TD-TA
Vochtigheids- en temperatuurzender
www.checkline.eu
- 5 -