Gebruikershandleiding
5. Selecteer Voorkeuren of Eigenschappen om het venster van de printerdriver te openen.
6. Stel het volgende in.
❏ documentformaat: Selecteer het papierformaat dat u in de printer hebt geplaatst.
❏ Afdrukstand: Selecteer de afdrukstand die u in de toepassing hebt ingesteld.
❏ Papiertype: Selecteer het type papier dat u hebt geladen.
❏ Kleur: Selecteer Grijswaarden wanneer u in zwart-wit of grijstinten wilt afdrukken.
Opmerking:
❏ Als u gegevens met hoge dichtheid afdrukt op gewoon papier, briefpapier of voorgedrukt papier, selecteer dan
Standaard - Levendig als Kwaliteit instelling om uw afdruk levendig te maken.
❏ Selecteer de instelling Liggend als Afdrukstand voor het afdrukken op enveloppen.
7. Klik op OK om het venster van de printerdriver te sluiten.
8. Klik op Afdrukken.
Gerelateerde informatie
"Beschikbaar papier en capaciteiten" op pagina 27
&
"Papier in de Papiercassette laden" op pagina 28
&
"Lijst met papiertypes" op pagina 28
&
Afdrukken
36