2.8.
Voedingsaansluiting
De apparatuur moet worden gevoed door kabels van de juiste afmeting en die bestand zijn
tegen de stroom waarvoor het product is ontworpen. Zorg ervoor dat de kabels een geschikte
maat hebben voordat u ze bedraadt en dat de maximaal toegestane buigradius niet wordt
overschreden. De elektrische gegevens van het apparaat, die moeten worden geraadpleegd om
het voedingssysteem correct te dimensioneren, worden weergegeven op het identificatielabel
van het apparaat (zie hoofdstuk 1.3).
De volgende richtlijnen geven informatie over de te gebruiken voedingskabels en de aanbevolen
geleiderafmetingen:
Minimale geleidermaat: 6 mm²
Maximale geleidermaat: 10 mm²
Striplengte voor voedingskabels: 18 mm
De stroomtoevoer naar het apparaat moet tijdens deze stap uitgeschakeld blijven.
Het niet naleven van deze instructies kan leiden tot ernstige schade aan personen
en eigendommen, met inbegrip van de dood.
19