3. In- en uitschakelen
Er klinkt een luid audiosignaal bij het inschakelen van de detector en de detector
ontvangt de laserstraal van de lijnlaser. Houd daarom de detector bij het inschakelen
op afstand van uw oor of andere personen. Het luide audiosignaal kan
gehoorbeschadiging veroorzaken.
Druk op Aan/Uit-knop 3 om de detector in te schakelen. Als de detector is
ingeschakeld, worden alle indicatoren weergegeven. Druk opnieuw op de
Aan/Uit-knop om de LED-lampen aan/uit te schakelen.
Na het inschakelen van de detector, wordt altijd een gemiddeld volume ingesteld en
de " hoge" nauwkeurigheid .
Om de detector uit te schakelen, drukt u continu voor ongeveer 3 seconden op de
Aan/Uit-knop 3.
Opmerkingen: Als er geen knop op de detector is ingedrukt en een laserstraal het
ontvangstgebied 6 voor 30 minuten niet bereikt, schakelt de detector automatisch
uit. Als er geen knop op de detector is ingedrukt en geen laserstraal het
ontvangtsgebied 6 voor 10 minuten bereikt, schakelt het LED-licht van de detector
automatisch uit.
4. Het instellen van de middenindicator
Met knop 4 kunt u opgeven met welke nauwkeurigheid de positie van de laserstraal
als middelpunt op het ontvangstgebied wordt aangegeven:
-" Hoge" aanpassing (indicatie
in het a-gebied op het display)
-"Lage" aanpassing (indicatie
in het a-gebied op het display)
5. Richtingsindicatoren
De positie van de laserstraal in het ontvangstgebied 6 wordt aangeduid:
-Door de richtingsindicatoren "omlaag" d, "omhoog" v oor het middelpunt e op het
display 2 aan de voor- en achterkant van de detector.
-Optioneel door het audiosignaal (zie het volgende nr. 6 "Audiosignaal voor indicatie
van de laserstraal" bedieningsinstructie).
Detector te laag: Als de laserstraal door de bovenste helft van het ontvangstgebied
6 loopt, dan verschijnt richtingsindicator f op het display. Als het audiosignaal
ingeschakeld is, klinkt een signaal met een hoge frequentie.
11