102
Appendix B Verklaringen
quentie en veiligheid.
Canada - Industry Canada (IC)
• Dit apparaat komt overeen met RSS 210 van Industry Canada.
Europa - EU Verklaring van Overeenkomstigheid
Het apparaat voldoet aan de onderstaande normen, volgens de bepalingen van de
EMC-richtlijn 89/336/EEC:
• ETSI EN 301 489-1/17
• ETSI EN 300 328-2
VS - Federal Communicatie Commissie (FCC)
Dit apparaat voldoet aan deel 15 van de FCC-regels. Gebruik van het apparaat in een
draadloos LAN-systeem dient te voldoen aan de volgende twee voorwaarden:
• Dit apparaat mag geen schakelijke interferentie veroorzaken.
• Dit apparaat moet alle interferentie accepteren die ongewenste effecten kan vero-
orzaken.
Blootstelling aan radiofrequentiestraling
De straling die uitgaat van de Wireless-module ligt ruim onder de FCC-limiet voor
blootstelling aan radiofrequentie. Desalniettemin dient de Wireless-module zo gebruikt
te worden dat de mogelijkheid tot menselijk contact met de module tijdens normaal
gebruik tot een minimum wordt beperkt.
De zender en antenne zijn permanent geïnstalleerd in de notebook, en zijn specifiek
voor dit model (niet voor een standaardcomputer). De antenne van dit apparaat wordt
geïnstalleerd aan de bovenkant van het LCD-scherm. Om te voldoen aan de door de
FCC vastgestelde limieten voor blootstelling aan straling dient
er bij de gebruiker ten minste 20 cm afstand tussen de antenne en het lichaam van de
gebruiker te zijn en dient de antenne niet vlak bij iemand anders te worden gebruikt.
Dit apparaat is getest en goed bevonden binnen de limiet voor een klasse B-digitaal
aparaat, conform deel 15 van de FCC-regels. Deze limieten zijn ontworpen om een
redelijke bescherming te bieden tegen schadelijke interferentie in een huiselijke instal-
latie. Deze apparatuur genereert en gebruikt radiofrequentie-energie en kan deze uits-
tralen en kan, indien niet geïnstalleerd en gebruikt volgens de instructies, schadelijke
interferentie van radiocommunicatie veroorzaken. Er is echter geen garantie dat er
geen interferentie zal optreden in specifieke installaties. Als deze apparatuur schadelijke
interferentie aan radio- of televisieontvangst veroorzaakt, wat kan worden vastgesteld
door de apparatuur in en uit te schakelen, kan de gebruiker proberen de interferentie
met behulp van een van de volgende maatregelen te corrigeren: