Bedieningshandleiding
Veiligheidsschakelaar
De veiligheidscomponent en de bediensleutel moeten via
geschikte maatregelen (gebruik van eenwegschroeven,
lassen, nieten, borgen met pennen) onlosmakelijk aan
de beschermvoorziening bevestigd worden en tegen
verschuiven beveiligd worden.
Neem ook de opmerkingen van de normen ISO 12100,
ISO 14119 en ISO 14120 in acht.
3.2 Afmetingen
Alle maten in mm.
AZ 335
36
30
38
M20
40,5
AZ 355
30
40-46
55,7
M 20
66,7
3.3 Keuze van de bedieningsvlakken
Om een ander bedieningsvlak te kiezen schroeft u de twee Torx
schroeven los (schroevendraaier maat T10); hef de bedienkop iets
op en draai hem in de gewenste positie; schroef de beide schroeven
vervolgens opnieuw vast.
Draaibare bedienkop
36
30,5
17
38
4. Elektrische aansluiting
4.1 Algemene opmerkingen betreffende de elektrische aansluiting
De elektrische aansluiting mag uitsluitend in spanningsloze
toestand door gemachtigd en gekwalificeerd personeel
uitgevoerd worden.
De contactmarkeringen bevinden zich aan de binnenkant van de
schakelaar. Voor de kabelinvoer moeten geschikte kabelwartels
met geschikte beschermingsgraad gebruikt worden. Niet-gebruikte
openingen moeten met een blindstop afgedicht worden. Na de
aansluiting moet de binnenkant van de schakelaar gereinigd worden
(verwijderen van vuil, kabelresten, enz.).
4.2 Contactvarianten
Afbeelding van de contactsymbolen bij gesloten beschermvoorziening.
1 maakcontact (NO) / 2 verbreek-
contact (NC)
13
14
21
22
31
32
Legende
gedwongen verbrekend contact
A
5. Gebruik en onderhoud
5.1 Functietest
De veiligheidsfunctie van de veiligheidsschakelaar moet getest worden.
Hierbij moet vooraf het volgende gegarandeerd zijn:
1. Controle van de vrije beweging van het bedienelement
2. Juiste uitvoering van de wartelinvoer en de aansluitingen
3. Eventuele schade aan de behuizing van de schakelaar
5.2 Onderhoud
In zware bedrijfsomstandigheden raden wij een regelmatig
onderhoud aan, inclusief de volgende stappen:
1. De juiste bevestiging van de bediensleutel en de
veiligheidsschakelaar controleren
2. Verwijdering van stof en vuil
3. Controle van de kabelinvoer en -aansluitingen
Tijdens alle bedrijfsmatige levensfasen van de
veiligheidsschakelcomponent moeten constructief
en organisatorisch geschikte maatregelen voor de
manipulatiebeveiliging of tegen het manipuleren van de
veiligheidsvoorziening, bijvoorbeeld door het gebruik van
een vervangende bediensleutel, getroffen worden.
Beschadigde of defecte componenten moeten onmiddellijk
vervangen worden.
6. Demontage en afvalverwijdering
6.1 Demontage
De veiligheidsschakelaar mag uitsluitend in spanningsloze toestand
gedemonteerd worden.
6.2 Afvalverwijdering
De veiligheidscomponent moet op een correcte manier volgens de
geldende nationale voorschriften en wetgevingen afgevoerd worden.
NL
AZ 335-2737
AZ 355-2737
3 verbreekcontacten (NC)
11
12
21
22
31
32
3