Ruimtetemperatuurregelaar
Uit het verschil tussen de gewenste en de werkelijke ruim-
tetemperatuur wordt de warmtebehoefte berekend. Deze
bestaat uit een P- en een I-deel. Bij de ruimtetempera-
tuurregelaar wordt voor de regeling direct de ingestelde
gewenste ruimtetemperatuur gebruikt, dw.z. afhankelijk van
de ruimtetemperatuur.
– P-band: bereik voor de gewenste/werkelijke temperatuur,
verschil,
waarin het CSP (control setpoint) naar rato wordt berekend.
– I-deel: tijd in minuten waarmee de opgevraagde aanvoer-
temperatuur binnen het modulatiebereik met 1 °C
wordt verhoogd of verlaagd.
Voorbeeld (P-band, bijv. 1,6 K)
Ruimtetemperatuur
30 °C
23,4 °C
Gewenste ruimtetemperatuur 23,4 °C
0,4 °C
}
1,6 K
Modulatiebereik 0–100%
20 °C
21,8 °C
Verwarmen tot 100%
10 °C
0 °C
Instelbereiken:
P-band (0,5 K–2,5 K)
I-deel (1–10)
– Integraaldeel klein →
– Integraaldeel groot →
Buitentemperatuurregelaar
De instelling van het voet- en eindpunt heeft altijd betrekking
op een gewenste ruimtetemperatuur van 21°C. Met de ver-
schuiving wordt bij een andere gewenste ruimtetemperatuur
een desbetreffende offset naar het CSP berekend.
Instelbereiken:
Voetpunt:
10–40 °C
Eindpunt:
25–90 °C
Verschuiving:
2–20 K/°C
Verwarming uit bij 10–25 °C
Ruimte-invloed:
0–20 K/°C
Bij de buitentemperatuurregelaar wordt de temperatuur door
een vooraf ingestelde stooklijn bepaald. Voetpunt en eindpunt
van deze kromme kunnen worden ingesteld.
Bij het temperatuurniveau Verlaagde temperatuur wordt
de stooklijn met een eveneens instelbare waarde parallel
verschoven.
Verwarmen uit
Werkelijke ruimtetemperatuur
Regelbereik (default: 1,6 K)
Integraaldeel in minuten (default: 10):
snel uitregelen van de
regelafwijking
langzaam uitregelen van de
regelafwijking
90
80
70
60
50
40
30
20
10
°C
Stooklijn instellen
Bij de weersafhankelijke regeling worden voetpunt en eind-
punt van de stooklijn ingesteld. Voor een tijdelijke tempera-
tuurwijziging kunnen de waarden op het voet- en eindpunt
worden gewijzigd (zie afbeelding).
23 °C
Voetpunt
Eindpunt
P-verschuiving
verlaging
Vorstgrens
Parameters voor het verwarmingssysteem bepalen
t/min
Verwarmingstype
Radiatorverwarming
Radiatorverwarming
Vloerverwarming
Verwar-
mings-
type
90/70-sys-
teem
70/50-sys-
teem
40/30-sys-
teem
Stooklijn tijdelijk wijzigen/verschuiven
Door de verschuiving wordt bij een andere gekozen gewenste
ruimtetemperatuur een overeenkomstige offset voor de
gewenste aanvoertemperatuur berekend. Met de ingestelde
verschuiving wordt bepaald met welke waarde de gewenste
aanvoertemperatuur zich per graad verschil ten opzichte van
de gewenste ruimtetemperatuur van 21 °C verschuift.
Voorbeeld
Met de instellingen voet- en eindpunt wordt bij een buiten-
temperatuur van – 5 °C een gewenste aanvoertemperatuur
van bijv. 50 °C berekend om de gewenste ruimtetemperatuur
(referentietemperatuur) van 21 °C te bereiken. Is de gekozen
gewenste ruimtetemperatuur echter 19 °C , dan wordt met
een ingestelde verschuiving van 10 K/°C een
Voetpunt
+20
+10
0
-10
Buitentemperatuur
Instelbereik
10–40 ˚C
25–90 ˚C
5–35 K
Hoge temperatuur
Gemiddelde
temperatuur
Laagste temperatuur
Stooklijn
Stooklijn
voetpunt
eindpunt
30 ˚C
85 ˚C
25 ˚C
75 ˚C
25 ˚C
45 ˚C
Eindpunt
-20
Fabrieksinstellingen
+ 25 ˚C
+ 60 ˚C
25 K
+ 3 °C
Aanvoer-/retour-
temperatuur
90/70
70/50
40/30
P-ver-
Vorst-
schuiving/
grens
verl. temp.
15 ˚C
3 ˚C
15 ˚C
3 ˚C
15 ˚C
3 ˚C
5