De stippellijn in de bovenste afbeelding geeft het gebied aan waarop u wilt scherpstellen binnen een kijkhoek voor
foto's.
(A) Verticaal: [Punt] (linksboven van het onderwerp)
(B) Horizontaal: [Punt] (midden-rechts van het onderwerp)
(C) Verticaal: [Zone] (linksonder van het onderwerp)
Drie cameraoriëntaties kunnen worden gedetecteerd: horizontaal, verticaal met de kant van de geheugenkaartgleuf
omhoog gericht, en verticaal met de kant van de geheugenkaartgleuf omlaag gericht.
Opmerking
Als de instelling voor [V/H AFgeb.schak.] is veranderd, wordt de scherpstellingsinstellingen voor elke cameraoriëntatie niet
behouden.
Het [
Scherpstelgebied] en de positie van het scherpstelkader veranderen niet, zelfs niet wanneer [V/H AFgeb.schak.] is
ingesteld op [AF-pnt+AF-geb.] of [Enkel AF-punt] in de volgende situaties:
Wanneer de opnamefunctie is ingesteld op [Slim automat.]
Tijdens het opnemen van bewegende beelden
Tijdens het gebruik van de digitale zoomfunctie
Terwijl de automatische scherpstelling is geactiveerd
Tijdens ononderbroken opnemen
Tijdens het aftellen van de zelfontspanner
Wanneer [Scherpstelvergrot.] is geactiveerd
Wanneer u beelden opneemt direct nadat de camera verticaal staat en is ingeschakeld, wordt het eerste beeld opgenomen met
de horizontale scherpstellingsinstelling of met de laatste scherpstellingsinstelling.
De oriëntatie van de camera kan niet worden herkend wanneer de lens omhoog of omlaag is gericht.
Verwant onderwerp
Het scherpstelgebied selecteren (Scherpstelgebied)
122