Omleggen van de manchet en meetpositie
1. Zorg ervoor dat de omtrek van uw bovenarm binnen het
aangegeven manchetbereik ligt.
2. Verbind de manchet met het apparaat. Daarvoor steekt u de
slangaansluiting van de manchet in de manchetbus aan de
linker zijde van het apparaat.
3. Leg de manchet rond de ontblote linker bovenarm. Het
meten
over
dunne
4. Sluit de manchet. De onderkant van de manchet moet
ongeveer 2 ~ 3 cm boven de elleboog liggen. De manchet mag
niet te strak worden omgelegd.
5. Ga rechtop op een stoel aan een tafel zitten (het apparaat
moet op de tafel staan). Uw voeten moeten plat op de vloer
staan. Ontspan.
6. Zorg ervoor dat de manchet zich ter hoogte van uw hart
bevindt.
7. Start de meting met de AAN/UIT-toets. Wees rustig en praat
niet tijdens de meting.
8. Als het niet mogelijk is om de meting aan de linker arm uit te
voeren, dan gebruikt u de rechter arm.
Uitvoeren van een meting
1. Druk op de USER-toets, om het geheugen voor de gebruiker
te selecteren.
2. Druk op de AAN/UIT-toets, om de automatische meting te
starten. De meting kan op ieder ogenblik worden onderbroken
door op de AAN/UIT-toets te drukken.
3. Als de meting afgelopen is, worden de systolische en
diastolische druk en de hartslag weergegeven.
4. Het display geeft ook aan hoe uw bloeddruk volgens de
WHO-classificatie (zie pagina 6) kan worden ingedeeld.
NL-11
kleding
is
mogelijk.
5. Wanneer er een onregelmatige hartslag wordt gedetecteerd,
dan geeft het apparaat dit aan met het symbool voor het
optreden van hartritmestoornissen (zie pagina 8).
Er is sprake van een hartritmestoornis, wanneer de periode
tussen twee hartslagen 5/3 keer zo groot is als de gemiddeld
gemeten hartslag en wanneer deze stoornis drie keer binnen
een meting optreedt. Wanneer er vaak hartritmestoornissen
optreden, dan moet u een dokter raadplegen.
6. Druk op de AAN/UIT-toets om het apparaat uit te schakelen
of het wordt automatisch uitgeschakeld na 150 seconden,
wanneer er gedurende deze tijd geen toetsen werden
ingedrukt. Bij het uitschakelen worden de meetwaarden
automatisch in het geselecteerde geheugen opgeslagen.
De geheugenfunctie
1. Selecteer met de USER-toets het geheugen, waaruit u de
opgeslagen waarden wilt oproepen.
2. Met de MEMORY-toets roept u de opgeslagen waarden uit
het geheugen op.
3. De geheugenoproep begint met de laatst opgeslagen
waarde (deze bevindt zich op de hoogste geheugenplaats)
• Wissen van een opgeslagen bloeddrukwaarde
Roep de bloeddrukwaarde die moet worden gewist op met de
MEMORY-toets. Door onmiddellijk op de AAN/UIT-toets te
drukken (minstens 4 seconden!!!), verschijnt op het display:
dEL (delete = wissen) en het nummer van de geheugenplaats.
Druk onmiddellijk op de AAN/UIT-toets en de waarde wordt
gewist.
• Wissen van alle opgeslagen bloeddrukwaarden
Roep een willekeurige bloeddrukwaarde op met de MEMORY-
toets. Door onmiddellijk op de AAN/UIT-toets te drukken
(minstens 4 seconden!!!), verschijnt op het display: dEL (delete
= wissen) en het nummer van de geheugenplaats.
NL-12