Installatie, gebruik en onderhoud
8.3
OPMERKINGEN TEN AANZIEN VAN DE TOEVOER- EN
AANZUIGLEIDINGEN
8.3.1
Toevoer
De slang die wordt aanbevolen voor de toevoerleiding moet een minimale binnendiameter hebben van
19 mm en een maximale lengte van 6 meter. De combinatie van de lengte van de slang, de diameter
van de slang, het dieseldebiet en de geïnstalleerde leidingaccessoires kunnen tegendrukken veroorzaken
die hoger zijn dan de maximaal voorziene waarden, met een aanzienlijke vermindering van het geleverde
debiet als gevolg.
In deze gevallen is het, om een correcte werking van de pomp mogelijk te maken, noodzakelijk om de
weerstand van het systeem te verminderen, door leidingen met een kortere en/of grotere diameter en
leidingaccessoires met lagere weerstand te gebruiken (bijv. een automatisch pistool voor hogere debieten).
8.3.2
Aanzuiging
De slang die wordt aanbevolen voor de aanzuigleiding moet een minimale binnendiameter hebben van
19 mm en een maximale lengte van 3 meter. Pompen van het zelfaanzuigende type worden gekenmerkt
door een goede aanzuigcapaciteit. Tijdens de opstartfase met geleegde aanzuigleiding en vloeistof in de
pomp kan de elektropompunit de vloeistof aanzuigen met een hoogteverschil van maximaal 2 meter. Het
is belangrijk om erop te wijzen dat de vultijd tot 1 minuut kan bedragen en dat de eventuele aanwezigheid
van een automatisch pistool in de toevoer, de afvoer van de lucht uit de installatie en daarmee een correcte
aanzuiging verhindert.
LET OP: het is altijd raadzaam om de aanzuigprocedure uit te voeren zonder het automatische
pistool, waarbij u controleert of er vloeistof in de pomp is.
Het is aan te raden om altijd een voetklep te installeren om te voorkomen dat de aanzuigleiding
leegloopt en om de pomp nat te houden. Op deze manier zullen de erop volgende startprocedures
onmiddellijk worden uitgevoerd.
Wanneer het systeem in werking is, kan de pomp werken met onderdruk bij de aanzuigopening tot
0,5 bar, waarna cavitatieverschijnselen kunnen ontstaan, met als gevolg een daling van het debiet
en een toename van het geluidsniveau van het systeem. Gezien het bovenstaande is het belangrijk
om een lage onderdruk bij de aanzuiging te garanderen, korte leidingen te gebruiken met een
diameter groter dan of gelijk aan de aanbevolen diameter, bochten tot een minimum te beperken en
grote aanzuigfilters en voetkleppen met zo min mogelijk weerstand te gebruiken.
LET OP: het is heel belangrijk om de aanzuigfilters schoon te houden, want als deze eenmaal
verstopt zijn, verhogen ze de weerstand van het systeem.
Het hoogteverschil tussen de pomp en het vloeistofniveau moet zo klein mogelijk worden gehouden,
en hoe dan ook binnen de 2 meter die zijn voorzien voor de aanzuigfase. Als deze hoogte wordt
overschreden, dient u altijd een voetklep te installeren om de aanzuigleiding te kunnen vullen en
leidingen met een grotere diameter te gebruiken. In ieder geval is het raadzaam de pomp niet te
installeren bij hoogteverschillen van meer dan 3 meter.
LET OP: als de aanzuigtank hoger is dan de pomp, is het raadzaam om een sifon-onderbreker te
monteren om morsen van diesel te voorkomen.
Zorg dat de installatie de juiste dimensies heeft om de overdruk ten gevolge van waterslag op te
vangen.
Het is een goed om onmiddellijk vacuüm- en drukmeters stroomopwaarts en stroomafwaarts van de
pomp te installeren, zodat u kunt controleren of de bedrijfsomstandigheden zoals voorzien zijn.
20 / 40
M0709