worden dat de deur onnodig lang open blijft staan. De fotocel moet minstens gedurende 1 sec.
onderbroken worden om deze functie in werking te stellen!
5. Werking van de aanloopbeveiliging
Op de klemmen 25 en 26 STOP3 kan (bij rolhekdeuren) een val-aanloopbeveiliging worden aangesloten. Als
de aanloopbeveiliging in werking wordt gesteld (contact wordt geopend), stopt de opwaartse beweging van
de deur en wordt de beweging onmiddellijk gedurende 1 sec. omgekeerd. Daardoor worden beklemde
obstakels weer vrijgegeven. Zolang het contact geopend is, kan geen nieuwe OP-opdracht worden gegeven,
maar kan de deur wel gesloten worden.
6. Werking van de slappe-kabelschakelaar
Op de klemmen 23 en 24 STOP2 kan (bij sectiedeuren) een slappe-kabelschakelaar worden aangesloten.
Deze schakelaar stopt de deur onmiddellijk in beide richtingen. Om valse signalen tijdens de aanloopfase van
de deur te vermijden, kan door het kiezen van een vertraging van 1 sec. onder programmapunt 2.20 een
aanloopoverbrugging worden ingesteld. Voor deze aanloopfase wordt de ingang in beide richtingen inwendig
overbrugd. Na afloop van 1 sec. leidt ieder signaal onmiddellijk tot het stoppen van de deur.
Bij gebruik van deze ingang als stopfunctie mag dit programmapunt niet gekozen worden!
7. Werking toerentalbegrenzer
Op de klemmen 23 en 24 STOP2 kan een mechanische toerentalbegrenzer worden aangesloten. Daartoe
moet onder programmapunt 2.21 de functie toerentalbegrenzer geactiveerd worden. De toerentalbegrenzer is
een verbrekingscontact dat in stilstand en bij het bereiken van een bepaald minimumtoerental een contact
opent en zo de aandrijving beschermt tegen overbelasting. De toerentalbegrenzer is alleen vereist bij
aandrijvingen met zachte slipkoppelingen en wordt maar zelden toegepast.
Bij gebruik van deze ingang als stopfunctie mag dit programmapunt niet gekozen worden!
plus
CTS4 / CTS4
- Handleiding - Version NL1 / 11.99-km
pagina 13