Installatie
8
Installatie
8.1 Standaard klemmenkast
Netaansluiting:
De aderaansluiting moet met bijzondere zorgvuldigheid uitgevoerd worden.
De aderisolatie moet tot aan de klem reiken. Bij het afstrippen mag de ader zelf niet
beschadigd (gekerfd) worden.
Door een geschikte keuze van de gebruikte leidingen en door de wijze van leggen
moet ervoor gezorgd worden dat maximaal toegestane adertemperaturen niet
overschreden worden.
Neem de gegevens over de klemmen bij de Technische gegevens in acht.
Intrinsiek veilige stroomkringen
In intrinsiek veilige stroomkringen mogen alleen geïsoleerde kabels en leidingen gebruikt
worden, waarvan de testspanning minstens 500 V AC bedraagt en die voldoen aan de
minimumkwaliteit H05.
Met betrekking tot isolatie en scheiding bij klemmen en leidingen moet in acht genomen
worden dat de isolatietestspanning uit de som van de berekende bedrijfsspanning van
intrinsiek veilige en niet intrinsiek veilige stroomkringen berekend wordt.
Voor het geval „intrinsiek veilig tegen aarde" levert dit een isolatiespanningswaarde op
van minstens 500 V (in het andere geval dubbele waarde van de berekende
bedrijfsspanning van intrinsiek veilige stroomkringen).
Voor het geval „intrinsiek veilig tegen niet intrinsiek veilig" levert dit een
isolatiespanningswaarde op van minstens 1500 V (in het andere geval de dubbele
berekende bedrijfsspanning plus 1000 V).
De leidingen voor Ex „i" stroomkringen moeten gelegd worden met een afstand van
minstens 8 mm tot leidingen van andere intrinsiek veilige stroomkringen.
Uitzondering hierop vormt een soort bedrading waarbij de aders van de intrinsiek veilige
of de aders van de niet intrinsiek veilige stroomkring zijn omgeven door een geaard
scherm.
Vastleggingen voor de afstand tussen aansluitpunten voor intrinsiek veilige en niet
intrinsiek veilige stroomkringen is:
50 mm afstand of vrije ruimte rond een isolerende () 1 mm dik) of geaarde metalen
() 0,45 mm dik) scheidingsplaat, of
een scheidingsplaat die tot ( 1,5 mm aan de behuizingswand reikt.
De conform IEC/EN 60079-11 vereiste lucht- en kruiptrajecten tussen intrinsiek veilige
en niet intrinsiek veilige aansluitklemmen moeten in acht genomen worden.
Bij zekeringen < 4 A moet erop gelet worden dat geen ontoelaatbare
verwarming aan de klemmen van de intrinsiek veilige stroomkringen kan
ontstaan.
10
Klemmenkast
8146/1, 8146/2
204147 / 8146641300
2009-11-04·BA00·III·nl·03