Houdt de
-toets ingedrukt om extra informatie weer te geven over
de trapeziummeting, bijvoorbeeld hellinghoek
.
Hellingmeting
De hellingsensor meet hellingen tussen ± 45°.
De infocode i 160 betekent, dat het apparaat zich buiten de toege-
stane grenzen bevindt.
Tijdens hellingmetingen moet het instrument zonder een dwars-
helling worden vastgehouden (max. 10°).
Als het apparaat een dwarshelling heeft van meer dan ± 10°, dan
zal het display een infocode i 156 tonen, die betekent, dat het
apparaat te schuin wordt gehouden.
De eenheden voor hellingen worden ingesteld via het menu.
Deze toets eenmaal indrukken om de hellingmeter te activeren.
Het
-pictogram verschijnt in het display. De helling wordt continu
aangegeven als ° of % afhankelijk van de instelling.
Indrukken om de helling en de afstand te meten. Zie figuur {L}.
Directe horizontale afstand
Druk tweemaal op deze toets en het volgende pictogram verschijnt
in het display
.
Deze toets indrukken om de helling en de afstand te meten. De resul-
taatregel toont het eindresultaat als de directe horizontale afstand.
Houd de
-toets ingedrukt om extra informatie over de meting weer
te geven, bijvoorbeeld de hellinghoek
indirecte hoogte
. Zie illustratie {M}.
Stanley TLM 220i 773938a nl
, trapeziumoppervlakte
, de gemeten afstand
en de
11
Uitzetfunctie
Er kunnen twee verschillende afstanden (a en b) in het instrument worden
ingevoerd om te worden gebruikt om onderlinge afstanden te markeren,
bijv. bij de constructie van houten frames.
Zie figuur {O}.
Invoeren van uitzetafstanden:
Deze toets driemaal indrukken en het uitzetpictogram verschijnt in
het display
.
Met behulp van
en
kunnen de waardes (eerst a en daarna b)
worden aangepast aan de uit te zetten afstanden. Vasthouden van de
toetsen verhoogt de snelheid waarmee de waardes veranderen.
Als de gewenste maat (a)
is bereikt, deze bevestigen met de
toets.
De waarde (b)
kan worden ingevoerd met behulp van
De opgegeven waarde (b) wordt bevestigd met de
Indrukken van de
-toets start de laser meting. Het display toont in de
resultaatregel de actuele afstand tussen het uitzetpunt (eerst a en vervol-
gens b) en het instrument (meetreferentie achterzijde).
Als de Stanley TLM nu langzaam wordt bewogen langs de uitzetlijn dan zal
de getoonde afstand langzaam afnemen. Het instrument begint te piepen op
een afstand van 0,1m van het volgende uitzetpunt.
De pijlen in het display
TLM moet worden verplaatst om de gewenste afstand te bereiken (ofwel
a of b). Zodra het uitzetpunt is bereikt, verschijnt het
het display.
De functie kan op ieder moment worden gestopt door indrukken van de
-toets.
en
-toets.
geven aan in welke richting de Stanley
-pictogram in
Functies
GB
D
F
I
E
P
NL
N
S
DK
FIN
-
RUS
PL
.
GR
H
CZ
SK
LT
EST
LV
RO
BG