Verwarmen met
kamerthermostaat (accessoires)
De apparaten werken volledig
automatisch en zijn afhankelijk van de
kamertemperatuur.
1. De brugstekker 2 loskoppelen.
2. De stekker 3 van de
kamerthermostaten 4 verbinden met
de thermostaatcontactdoos 1 van het
apparaat.
1
3
3. De kamerthermostaat 4 op de juiste
plaats in de ruimte plaatsen.
De thermostaatsensor mag zich
niet in directe warmeluchtstroom
bevinden en mag ook niet direct
op een koude ondergrond worden
geplaatst.
4. Op de kamerthermostaat de
gewenste temperatuur
instellen.
5. De bedrijfsschakeklaar in de gewenste
vermogenspositie brengen.
1. niveau
2. niveau
Ventileren
In deze stand draait uitsluitend de
toevoerventilator. Een thermostatische
regeling en een verwarmingsmodus zijn
niet mogelijk.
De keuzeschakelaar
in stand 1 zetten.
Buiten werking stellen
1. De keuzeschakelaar
in stand "0" zetten.
2. Bij langere tijden van
stilstand moeten de apparaten
van het elektriciteitsnet worden
losgekoppeld.
De toevoerventilator draait voor de
afkoeling van de apparaten verder en
schakelt pas na voldoende afkoeling uit.
De ventilator kan tot het definitief
uitschakelen meerdere keren starten.
LET OP
De stroomaansluiting nooit
4
voor beëindiging van de gehele
nakoelfase onderbreken.
Voor schade aan de apparaten door
oververhitting kan geen aanspraak
op garantie worden gemaakt.
LET OP
Verlengingen van de aansluitkabel
mogen alleen worden uitgevoerd
door geautoriseerd elektrotechnisch
vakpersoneel, waarbij gelet moet
3. niveau
worden op het opgenomen
vermogen van het apparaat en de
kabellengte en waarbij rekening
moet worden gehouden met het
gebruik ter plaatse.
Reiniging en onderhoud
Een regelmatig onderhoud en het
opvolgen van enkele basisvoorwaarden
garandeert een storingsvrij gebruik en
een lange levensduur van het apparaat.
LET OP
Voor alle werkzaamheden aan de
apparaten moet de netstekker uit de
contactdoos zijn verwijderd.
De apparaten moeten, in
■
overeenstemming met de
voorwaarden voor gebruik, indien
noodzakelijk - echter ten minste één
keer per jaar - door een deskundige
worden gecontroleerd op hun
correcte toestand voor gebruik
De apparaten vrij van stof en overige
■
afzettingen houden
De apparaten mogen uitsluitend
■
droog of met een vochtige doek
worden gereinigd
Geen directe waterstralen gebruiken
■
bijv. hogedrukreiniger enz.
Geen bijtende of oplosmiddelen
■
bevattende reinigingsmiddelen
gebruiken
Ook bij sterke verontreinigingen
■
alleen geschikte reinigingsmiddelen
gebruiken
Aanzuig- en uitblaasrooster
■
regelmatig controleren op vervuiling
Regelmatig de veiligheidsinrichtingen
■
en de veiligheidsvoorzieningen
controleren
Sensor en capillaire buis van de
■
temperatuurbegrenzer bij het
demonteren resp. monteren van de
achterzijde van het apparaat niet
beschadigen
LET OP
Na alle werkzaamheden aan de
apparaten moet een elektrische
veiligheidscontrole volgens VDE
0701 worden uitgevoerd.
5