INSTRUCTIES VOOR SELECTIE:
SPANNINGSCONTROLEPROGRAMMA
SPANNINGSCONTROLEPROGRAMMA: BATTERY (accu)
Voor een betrouwbaar resultaat moet de accu minimaal één uur rusten voordat u de test
uitvoert.
Kies het spanningscontroleprogramma BATTERY door op de MODE-knop te drukken.
Als de resultaatlampjes het resultaat SLECHT of REdELIJK aangeven, laadt u de accu op.
Opmerking: Onder zeer koude omstandigheden (minder dan 5ºC) daalt de
accuspanning. Zo kan de spanning onder het voor een groen lampje benodigde niveau
komen, hoewel de accu voldoende opgeladen is. Het is goed om zeker te weten dat
de accu volledig opgeladen is. Laad daarom altijd de accu op als de lampjes een
SLECHT of REDELIJK resultaat aangeven.
SPANNINGSCONTROLEPROGRAMMA: START POWER (STARTVERMOGEN)
Met dit programma controleert u de prestaties van de accu bij het starten.
Kies het spanningscontroleprogramma START POWER door op de MODE-knop te
drukken. Bij aanvang van de test brandt het lampje GOED. Activeer de startmotor
gedurende enkele seconden (of totdat de motor start). Het programma START POWER
registreert de prestaties van de accu bij het starten. Als het lampje SLECHT brandt, is
de accu leeg of versleten. Probeer de accu op te laden; vervang de accu als dit niets
oplevert.
Opmerking: Zelfs als bij controle het lampje SLECHT gaat branden, werkt de accu
misschien toch in de zomer. Maar 's winters zal de accu waarschijnlijk niet werken. Als
u de controle wilt herhalen, drukt u herhaaldelijk op de MODE-knop totdat het lampje
van het programma START POWER weer is geselecteerd.
SPANNINGSCONTROLEPROGRAMMA: ALTERNATOR
Met dit spanningscontroleprogramma controleert u de prestaties van een alternator of
generator. Bij deze test is het handig als er een tweede persoon aanwezig is om de auto
te starten.
1. Kies het spanningscontroleprogramma ALTERNATOR door op de MODE-knop te
drukken.
2. Start de motor en laat deze stationair draaien met een hoog toerental (2000 toeren).
Als het lampje SLECHT gaat branden, betekent dit dat de alternator de accu onvol-
doende oplaadt. Neem zo snel mogelijk contact op met uw garage voor service. Tip:
laad de accu op voordat u gaat rijden.
Als het lampje REDELIJK nog steeds brandt nadat u de motor een minuut hebt laten
draaien, werkt de alternator wel maar is het spanningsniveau te laag. Neem contact op
met uw garage. Laad de accu regelmatig op.
44 • NL
INSTRUCTIES VOOR GEBRUIK: SPANNINGSCONTROLE
MET AANGESLOTEN NETSTEKKER
1. Sluit de acculader aan op de accu.
2. Sluit de acculader aan op een wandcontactdoos. Het aan/uit-lampje geeft aan dat
het netsnoer is aangesloten op de wandcontactdoos. Het storingslampje gaat branden
als de accuklemmen niet correct zijn aangesloten. De beveiliging tegen omgekeerde
polariteit voorkomt schade aan de accu of de acculader.
3. Houd de MODE-knop 2 seconden ingedrukt. De drie resultaatlampjes voor de span-
ningscontrole knipperen om aan te geven dat het programma voor spanningscontrole
is geselecteerd. De lampjes op de onderste rij geven aan welk spanningscontrole-
programma is ingesteld. Als u een ander programma wilt kiezen, drukt u kort op de
MODE-knop. De resultaatlampjes gaan weer knipperen, totdat het resultaat wordt
weergegeven:
ROOd betekent SLECHT
GEEL betekent REDELIJK
GROEN betekent GOED
4. U kunt het spanningscontroleprogramma op elk moment verlaten door de MODE-knop
2 seconden ingedrukt te houden.
5. Als u verder wilt gaan met opladen, drukt u op de MODE-knop om een
OPLAADPROGRAMMA of een OPTIE te kiezen.
SLECHT
ROOD
MODE
BATTERY
SPANNINGS-
CONTROLE ACCU
REdELIJK
GOEd
GEEL
GROEN
VOLTAGE CHECK PROGRAM
START POWER
ALTERNATOR
RECOND
SPANNINGS-
SPANNINGS-
CONTROLE
CONTROLE
STARTVERMOGEN
ALTERNATOR
MXS 5.0
CHE