Om naar de kalibratiemodus te gaan, houdt u de AAN / UIT-knop ingedrukt wanneer de meter
in de meetmodus staat. De meter geeft "OFF" en vervolgens "CAL" weer. Laat de knop los en de
meter gaat dan naar de kalibratiemodus.
De CAL-indicator gaat aan om aan te geven dat de kalibratiemodus is geactiveerd.
Als de meting buiten het ± 1,5 °C valt, gaat de meter naar de kalibratiemodus met knip-
perende waarde. Neem contact op met uw leverancier om te controleren of het knipperen
aanhoudt.
Wanneer de meter stabiliteit bereikt (wanneer de meting 5 seconden binnen ±0,2 °C blijft),
wordt de kalibratie geaccepteerd en wordt "0 °C" getoond.
De meter keert dan automatisch terug naar de normale modus en geeft "Stor" weer.
Druk op de AAN/UIT-knop om de kalibratiemodus op elk moment te verlaten. "ESC" wordt
weergegeven en de meter keert terug naar de meetmodus. Om een eerdere kalibratie te wissen,
houdt u vanuit de kalibratiemodus de AAN/UIT-knop enkele seconden ingedrukt tot "CLr" wordt
weergegeven.
Meten
Als een temperatuursonde is aangesloten, geeft de meter de gemeten temperatuur weer.
Als een meetwaarde onstabiel is, wordt een zandlopersymbooltje weergegeven totdat de waarde
stabiel wordt. Als de meetwaarde boven het meetbereik ligt, knippert de meter de meest nabije
waarde op volle schaal.
5