1 T epassi g
1 T epassi g
Bij de SK 3235.440 gaat het om een micro-
processorgeregelde temperatuurregeling.
Deze regeleenheidt werd speciaal ontwik-
keld voor het regelen en bewaken van de
kastbinnentemperatuur met behulp van
ventilatoren. Er kunnen maximaal vier ven-
tilatoren worden geregeld en bewaakt om
de voor het handhaven van een vooraf in-
gestelde kastbinnentemperatuur vereiste
luchtstroom te genereren. Door het toeren-
tal te regelen, kan bovendien het energie-
verbruik en het geluidsniveau worden
gereduceerd.
Het apparaat is compatibel met Rittal
EC-ventilatoren met de artikelnummers:
3240.500, 3241.500, 3243.500, 3244.500
en 3245.XXX.
2 Vei igheidsv
– Plaats de regeling alleen in een geslo-
ten kastopbouw.
– Bij het inbouwen van de regeleenheid
dienen de veiligheidsmaatregelen
conform EN 60 335 in acht te worden
genomen.
– De algemene veiligheidsvoorzieningen
en -bepalingen dienen in acht te wor-
den genomen.
– De informatie in de bedieningshandlei-
ding dient in acht te worden genomen.
– De veiligheidsvoorschriften bij de kastin-
stallatie dienen in acht te worden geno-
men.
– De volgende werkzaamheden mogen
alleen door speciaal hiervoor opgeleide
technici worden uitgevoerd.
– Lees bij veranderingen in of aan de kast
(zoals het wijzigen van de opstellings-
plaats of het inbouwen van nieuwe
componenten) beslist eerst de montage-
handleiding en neem de informatie in
acht (installatiedocumentatie).
– Het wijzigen van de gewenste waarden
van de regeleenheid mag alleen door
speciaal hiervoor opgeleide technici
worden uitgevoerd.
4
Montage-, installatie- en bedieningshandleiding Rittal Toerentalregeling EC
– Plaats de sensor- en stuurkabel niet
– Het bedrijfstemperatuurbereik dient
3
De regeleenheid kan eenvoudig op de
35 mm montagerail (EN 50 022) worden
bevestigd.
4 Fu ctiebeschri vi g
4 1 Te peratuurrege i g
Wanneer de omgevingstemperatuur van
de kast onder de ingestelde waarde ligt,
rschrifte
Verhoogt de regeleenheid de kastbinnen-
temperatuur gelijkmatig tot de ingestelde
gewenste waarde. De werkelijke tempera-
tuur wordt gemeten met een sensor. De
gemeten waarde wordt vergeleken met
de ingestelde waarde (Potenziometer1).
Vervolgens wordt de ventilatorsnelheid
traploos volgens een PI-regeltraject bin-
nen het temperatuurbereik „Setpoint –6 K"
tot „setpoint 5 K" geregeld. Bij hogere tem-
peraturen draaien de ventilatoren altijd met
het maximale toerental. Bij lage temperatu-
ren worden de ventilatoren uitgeschakeld.
Bij de ondergrens van het temperatuurbe-
reik vindt de regeling dan plaats met een
hysterese van 3 K.
parallel aan andere kabels. Anders
kunnen interferenties de werking van
de regeleenheid verstoren.
te worden aangehouden (zie „6 Techni-
sche gegevens", pagina 7).
tage