5.6.5 Koelen (optioneel)
De modus koelen wordt geselecteerd door een extern "koel" contact
Verstelling van de luchthoeveelheid is mogelijk door bij "Koelen" het toerental in procenten in te
vullen. Deze bevestigen met de <OK> toets.
5.6.6 Inblaastemperatuur bewaking (optioneel)
Bij luchtbehandelingskasten waar buitenlucht wordt aangezogen adviseren wij de inblaas temperatuur
bewaking toe te passen.
Middels de inblaas temperatuur bewaking wordt voorkomen dat er een te koude lucht in de
betreffende ruimte wordt geblazen. Mits de juiste temperatuur ingesteld is wordt de schade aan
de eventuele wisselaar of eventuele condens aan de buitenzijde van de ongeïsoleerde kanalen
voorkomen.
Het is mogelijk de inblaastemperatuur te meten middels een optionele inblaastemperatuursensor en
uitbreidingsmodule.
De inblaastemperatuur wordt gemeten met de temperatuurvoeler T2. De temperatuurvoeler wordt
automatisch geactiveerd zodra de optionele uitbreidingsmodule wordt aangesloten.
De inblaastemperatuur werkt op basis van de temperatuursensor T2
De inblaas temperatuur bewaking wordt actief zodra:
Gemeten inblaastemperatuur (T2) lager dan ingestelde inblaas temperatuur.
Dit resulteert in het stop zetten van de luchtstroom door o.a.:
- Het uitschakelen van de eventuele ventilator,
- En/of het sluiten van een eventuele luchtklep,
- Het op het display weergegeven van de melding "Inblaastemperatuur te laag ". (Zie ook figuur 1)
Inblaas temperatuur bewaking wordt
gedeactiveerd zodra:
Gemeten inblaastemperatuur (T2) hoger dan
ingestelde inblaas- temperatuur.
Dit resulteert in het vrijgeven van de
luchtstroom door oa.:
- Een vrijgave aan een eventuele ventilator,
- En/of vrijgave aan het openen van een
eventuele luchtklep,
- Verwijderen van de melding
"Inblaastemperatuur te laag".
11