Handleiding CT2
12.7.10 Kolom Ethernet.
Selecteer deze optie om via de ethernet aansluiting te alarmeren.
Via ethernet kunnen alleen de protocollen DC-09 en SCAIP alarmeren, VOIP (spraak) is niet mogelijk via deze
interface. Er dient voor een spreek/luisterverbinding teruggebeld te worden naar het ct2 toestel of de ct2 belt
zelf naar de alarmcentrale (via tabblad Algemene instellingen Optie 36).
Ethernet dient ingeschakeld te zijn via tabblad Algemene instellingen Optie 25.
12.7.11 Kolom GPRS.
Selecteer deze optie om met een IP protocol via de dataverbinding van de gsm te alarmeren.
GPRS en de GSM module dient ingeschakeld te zijn via tabblad Algemene instellingen Optie 31 en Optie
24.
12.7.12 Kolom POTS.
Selecteer de POTS interface (Plain Old Telephone Service) om via een analoge telefoonlijn te alarmeren.
De telefoonlijn interface dient ingeschakeld te zijn via tabblad Algemene instellingen Optie 23.
12.7.13 Kolom GSM.
Selecteer deze optie om via analoge protocollen (ook een spraakbericht) te alarmeren.
De GSM module dient ingeschakeld te zijn via tabblad Algemene instellingen Optie 24.
12.7.14 Kolom SMS.
Selecteer SMS om een SMS te sturen naar hulpverleners.
De GSM module dient ingeschakeld te zijn via tabblad Algemene instellingen Optie 24.
12.8 Afhandeling alarmering.
Als er meerdere interfaces geselecteerd zijn wordt de alarmering van links naar rechts afgehandeld.
Zo zal in het voorbeeld hierboven eerst via de analoge lijn de melding verstuurd worden, als dit niet lukt wordt
via de gsm module een spraakbericht gestuurd.
Er wordt in het voorbeeld vooraf een sms gestuurd.
12.9 Tabblad Nummerkoppeling
In het tabblad nummerkoppeling kan per meldoorzaak een nummerplan worden aangegeven.
In kolom 1-10 kan het nummerplan voor alarmering worden ingevuld.
In kolom11-12 kan het nummerplan voor registratiemeldingen worden ingevuld.
In kolom13-14 kan het nummerplan voor hulpverlening gearriveerd/vertrokken worden ingevuld.
In kolom15-16 kan het nummerplan voor assistentieoproep worden ingevuld.
12.10 Tabblad Extern (optioneel).
In het tabblad extern kunnen de 2 externe ingangen en de potentiaalvrije uitgang geconfigureerd worden.
Per ingang kan een functie en of het een maak- of verbreekcontact is worden ingesteld.
Voor de aansluiting van de uit- en ingangen zie hiervoor hoofdstuk 16 Externe in- en uitgangen (optioneel).
Het uitgangsrelais kan actief worden tijdens een storing, tijdens alarmering of beide, dit kan bij functie inge-
steld worden.
De tijdsduur waarbij het relais actief is kan met volgorde ingesteld worden.
Pagina 29
NL-V1.31