Hiermee kunt u hogere of lagere flitsfrequenties resp. toerental sneller instellen.
Met de toetsen voor omhoog ( p ) of omlaag ( q ) kan de flitsfrequentie
(toerental) binnen het gekozen cursorbereik dan preciezer ingesteld worden.
De waarde wordt één eenheid hoger of lager bij elke keer dat de toets inge-
drukt wordt. Als u de toets ingedrukt houdt, loopt de waardeverandering naar
boven of beneden door (repeat-functie).
Als het apparaat wordt uitgeschakeld, wordt de laatst ingestelde waarde
opgeslagen en de volgende keer dat het apparaat wordt ingeschakeld weer
getoond. Met de toets HZ/RPM wordt de waarde als frequentie (Hz) of als om-
wentelingen per minuut (RPM) aangegeven. Als gedurende ca. 2 minuten deze
waarde niet verandert, schakelt het apparaat zichzelf in de standby-stand om
de batterij te sparen. Door het indrukken van een pijltjestoets wordt het apparaat
weer geactiveerd. Als de Tacholite TL 20-Ex 2 minuten in de standby-stand is,
schakelt hij zichzelf uit. Hierbij wordt de laatst ingestelde waarde opgeslagen.
De waarden die op het LCD-display worden getoond zijn bij zeer verschillende
lichtcondities goed af te lezen.
De hoogwaardige elektronika, gebaseerd op de modernste microprocessor-
techniek, is ondergebracht in een slagvaste behuizing.
9.3 Meting van bewegingen
Om trillingfrequenties of toerentallen te meten en te observeren stelt u de
flitsfrequentie zodanig in, dat een stilstaand beeld van het bewegende object
ontstaat. Bij roterende of trillende voorwerpen waarvan de frequentie onbe-
kend is, is het het meest praktisch om te beginnen met de hoogste flitsfrequentie
f max, en deze langzaam te verlagen totdat er bij een frequentie f<f+ voor het
eerst een stilstaand beeld zichtbaar is. Het punt of merkteken dat u observeert
mag daarbij maar één maal zichtbaar zijn in het beeld. Als f+< 0,5 f max, dan
is het zeker dat f+ = γ.
Dit op voorwaarde dat bij het verlagen van de flitsfrequentie geen stilstaand
beeld over het hoofd is gezien. De frequentieverandering moet daarom lang-
zaam gebeuren, en u dient daarbij geconcentreerd te blijven op het beeld.
Ter controle moet de flitsfrequentie dan langzaam van f+ naar 2f+ verhoogd
worden. Hierbij mag dan niet nogmaals een staand beeld met slechts één
markering verschijnen. Bij f = 2f+ moeten dan twee markeringen tegenover
elkaar zichtbaar zijn.
Hierdoor zijn metingen mogelijk voor alle frequenties die binnen het frequentie-
bereik van de stroboscoop (60 omw./min < γ < 21.000 omw./min) liggen.
U kunt echter ook bewegingsfrequenties bepalen van roteringen/trillingen die
boven het maximale bereik γ > f max liggen. Dit doet u als volgt:
40