10. Ingebruikname
a) Algemeen
Let op:
Plaats eerst batterijen in de buitensensor en daarna in het weerstation.
Als u een andere volgorde aanhoudt, kan het gebeuren dat het weerstation de
buitensensor niet herkent. In dit geval kunt u later handmatig zoeken naar de
buitensensor.
Als u het weerstation en de buitensensor bij de eerste ingebruikname bijv. in een kamer wilt
uitproberen, moet u de buitensensor niet direct naast het weerstation leggen. Anders kunnen
er door radiostoring van het te sterke signaal ontvangstproblemen ontstaan. Houd een afstand
aan van minstens 1 m tussen het weerstation en de buitensensor.
Met deze functietest stelt u vast dat latere ontvangstproblemen zijn terug te voeren op de
montage van het weerstation en de buitensensor.
Het bereik tussen de buitensensor en het weerstation bedraagt maximaal 30 m.
Raadpleeg hiervoor het hoofdstuk "Bereik".
b) Ingebruikname van de buitensensor
• Open het batterijvak (13) aan de achterkant van de buitensensor terwijl u het klepje van het
batterijvak naar onderen duwt.
• Plaats de twee batterijen van het type AAA/potlood met de juiste polen in het batterijvak (let op
plus/+ en min/-).
• Plaats het batterijklepje terug.
c) Ingebruikname van het weerstation
• Open het batterijvak (9) aan de achterkant van het weerstation.
• Plaats de twee batterijen van het type AA/penlite met de juiste polen in het batterijvak (let op
plus/+ en min/-). Na het plaatsen van de batterijen verschijnen kort alle beschikbare
displaysegmenten en is een toon hoorbaar.
• Sluit daarna het batterijvakje weer af.
16