Praesideo 4.3
50
Automatische
volumeregeling
50. 1
Inleiding
De automatische volumeregeling (AVC) verbetert de
verstaanbaarheid van oproepen en de hoorbaarheid van
achtergrondmuziek in lawaaierige omgevingen. De
regeling past het oproepvolume in een zone aan het
omgevingsgeluid aan. Het omgevingsgeluid wordt
gemeten door registrerende microfoons die aan iedere
willekeurige audio-ingang van de vermogensversterkers
kunnen worden aangesloten. Hoewel de microfoon die
het omgevingsgeluid registreert op andere ingangen van
het systeem kan worden aangesloten, hebben alleen de
vermogensversterkeringangen ook microfoonbewaking.
Verder hebben de andere ingangen een ingebouwde
geluidsbegrenzer die bij relatief hoge signaalniveaus op
de AVC reageert, zoals wanneer ze van een
elektreetmicrofoon afkomstig zijn.
50.2
Registrerende microfoons
50.2.1 Inleiding
Als AVC in een zone wordt ingeschakeld, meet een
registrerende microfoon constant het omgevingsgeluid.
Het systeem maakt gebruik van een gemiddeldenfilter
om het gemiddelde omgevingsgeluid uit het signaal van
de registrerende microfoon af te leiden.
Opmerking
Tussen het begin en het einde van een oproep
verwerkt de AVC-functie het signaal van de
registrerende microfoon niet.
50.2.2 Type
Gebruik registrerende microfoons met kabels van een
goede kwaliteit, omdat registrerende microfoons vaak
op moeilijk bereikbare plaatsen worden geïnstalleerd.
Gebruik van hoogwaardige microfoons is niet vereist.
De keuze voor een gerichte of alzijdig gerichte
microfoon hangt af van de situatie ter plaatse.
Bosch Security Systems B.V.
50.2.3 Bewaking
De aansluitingen tussen de systemen en de registrerende
microfoons kunnen worden bewaakt (zie
paragraaf 44.3.3). Als de registrerende microfoon van
een zone uitvalt, worden alle oproepen in die zone op
maximaal volume uitgezonden om aan de
evacuatienormen te voldoen. Als de registrerende
microfoon van een zone uitvalt, wordt de demping van
de achtergrondmuziek op het AVC-bereik ingesteld (zie
figuur 50.1). Zorg om ongewenste bewakingsstoringen te
voorkomen dat:
•
De voedingsstroom voor condensatormicrofoons
tussen 0,5 mA en 5 mA ligt.
•
De microfoonimpedantie van dynamische
microfoons tussen 120 en 1300 ligt.
50.2.4 Installatie
Installeer de registrerende microfoon op een plaats met
een kenmerkend omgevingsgeluidsniveau om er zeker
van te zijn dat hij het juiste omgevingsgeluidsniveau
meet. Verder:
•
Houd de kabels van de registrerende microfoon en
hoogspanningskabels (zoals de kabels van het
elektriciteitsnet) gescheiden. Interferentie kan de
meting van het omgevingsgeluid verstoren.
•
Plaats de registrerende microfoon niet dicht bij een
te verwachten geluidsbron. Luid en zeer plaatselijk
geluid kan de meting van het omgevingsgeluid
verstoren.
•
Plaats de registrerende microfoon niet dicht bij een
ventilatieopening of airconditioningsysteem.
Luchtstromen kunnen de meting van het
omgevingsgeluid verstoren.
•
Bevestig de registrerende microfoon niet aan het
gebouw. De trillingen van gebouwen kunnen de
meting van het omgevingsgeluid verstoren.
Installatie- en Gebruikershandleiding
nl | 443
IUI-PRAESIDEO_4.3 | V1.0 | 2015.02