7.2
Bijtanken
▪
De motor moet uitgeschakeld zijn.
▪
De motor moet stilstaan tijdens het bijvullen. Blijf uit de buurt van open vuur en rook niet.
▪
Wees voorzichtig zodat u noch benzine noch olie morst op de grond om
bodemverontreiniging te voorkomen (milieubescherming). Reinig de haagschaar
onmiddellijk in het geval u toch benzine hebt gemorst.
▪
Mors geen benzine op de motor. Neem ze op indien nodig om brand te voorkomen.
▪
Vermijd het contact van benzine met uw kleding. Doe onmiddellijk andere kleren aan
wanneer er benzine op werd gemorst (om te voorkomen dat de kleding in brand vliegt).
▪
Controleer regelmatig de benzinedop. Zorg ervoor dat hij stevig vastzit en niet lekt.
▪
Draai de benzinedop zorgvuldig vast. Verplaats het toestel om de motor te starten
(minstens 3 meter uit de buurt van de plaats waar de benzine werd toegevoegd).
▪
Vul nooit benzine bij in afgesloten ruimtes. Benzinedampen zullen zich boven de grond
gaan verzamelen (gevaar voor explosies).
▪
Transporteer en bewaar benzine enkel in geschikte vaten. Zorg ervoor dat de bewaarde
benzine niet bereikbaar is voor kinderen.
▪
Reinig het gebied rondom de benzinedop grondig om te voorkomen dat er vuil in de
benzinetank kan komen.
▪
Draai de dop los en vul de tank met benzine. Gebruik een trechter met een filtergaas om
de benzine te filteren.
▪
Zet de benzinedop met de hand stevig vast.
▪
Maak het gebied rondom de benzinedop en de benzinetank proper na het bijvullen.
▪
Neem gemorste benzine altijd op om brand te voorkomen.
7.3
Opslag van benzine
▪
Benzine kan niet onbeperkt lang bewaard worden.
▪
Koop enkel een hoeveelheid aan die volstaat voor een gebruik van 4 weken.
▪
Gebruik enkel goedgekeurde opslagvaten voor benzine.
7.4
Aanbevolen benzine
Sommige standaardbenzines zijn verrijkt met oxygenen zoals alcohol of ether om te voldoen
aan de regelgeving voor schone lucht. De motor is ontworpen om goed te werken op elke
autobenzine inclusief deze verrijkte benzines op voorwaarde dat bovenvermelde
mengverhoudingen gerespecteerd worden!
8 GEBRUIK
8.1
Starten
8.1.1
Messenkap (Fig. 1)
Verwijder de messenkap (18) van de messenbalk (1) vóór u begint te werken.
Nota: breng altijd de messenkap (18) aan wanneer de machine niet gebruikt,
opgeborgen of vervoerd wordt. Om de messenkap aan te brengen, lijnt u ze
met de messenbalk uit en duwt u de kap op de messenbalk (1).
8.1.2
Instelling van de handgreep
Waarschuwing: stel de handgreep enkel in wanneer de motor uitgeschakeld
is! Zorg er altijd voor dat de handgreep in een van de eindstanden
vergrendelt; gebruik hem nooit in een tussenliggende stand!
Copyright © 2018 VARO
POWXG2017
P a g i n a
| 7
NL
www.varo.com