De grondbeginselen van het programmeren
37
Het uitvoeren van een programma
Om een programma uit te voeren, wordt de HP-41C eerst uit de programmeermodus
geschakeld, en daarna wordt de calculator voor programma-uitvoering gereed gemaakt
(d.w.z. de gegevens worden in het X-register, de gegevensregisters, enz. geplaatst). Een
programma kan dan op een aantal verschillende manieren worden uitgevoerd:
e Door het programmauit te voeren met behulp van
gevolgd door de labelnaam (het
alfanumerieke etiket) van het programma.
e Met behulp van
om het programma aan een toets toe te wijzen, en dan door die
toets in de USER-modus in te drukken.
® Doorde calculator in te stellen op het begin van het programma en
of
in te
drukken.
begint de automatische uitvoering bij de voorliggende lijn van het
programmageheugen.
voert de opdracht in de voorliggende lijn van het geheugen
uit en brengt de calculator verder naar de volgende programmalijn.
Wanneer een programma wordt uitgevoerd, worden de opdrachten in het programma-
geheugen verricht totdat een opdracht END (of RTN) wordt uitgevoerd of totdat het
programma wordt stopgezet. Tijdens uitvoering verschijnen de melding PRGM en de
indicator voor labeluitvoering (»-) in de uitlezing. Telkens wanneer het programma een
programmalabel uitvoert, beweegt de »- in de uitlezing één plaats naar rechts. Wanneer de
laatste positie aan de rechterkant bereikt is, wordt »- naar de linkerkant van de uitlezing
teruggesteld en gaat weer verder. De »- zal uit de uitlezing verdwijnen na het uitvoeren van
een opdracht VIEW of AVIEW. De inhoud van het zichtbaar gemaakte register zal in de
uitlezing blijven staan totdat de volgende opdracht CLD (CLear Display = wisuitlezing),
VIEW of AVIEW wordt uitgevoerd. CLD zal de »- in de uitlezing terugbrengen.
Bouwstenen van een programma
Programmalijnen
In de programmeermodus wordt de uitlezing van de HP-41C ingesteld
01 LBLTAREA
op een lijn van het programmageheugen. Elke lijn bevat een volledige
02 X12
opdracht, die bestaat uit: 1) een funktie, 2) een ALPHA-rij van
03 PI
maximaal 15 tekens, of 3) een volledig getal (maximaal 10 cijfers, of
04 *
maximaal 10 cijfers met een tweecijferige exponent van 10)*.
05 END
Lijnen worden automatisch gecreéerd bij het vastleggen van de
07 LBLTZOT
opdrachten in de programmeermodus. Aan elke lijn wordt een
02 TANS =
nummer toegekend om zijn plaats binnen het programma aan te geven.
03 ARCL 00
Ieder afzonderlijk programma in de HP-41C heeft zijn eigen recks
04 END
lijnnummers.
Als een funktie in een programmalijn ingevoerd moet worden met behulp van zijn naam
voor uitvoering vanuit de uitlezing (in plaats van door indrukken van de overeenkomstige
funktietoets), moet
ingedrukt worden voordat de funktienaam wordt ingetoetst, net
als in de normale modus. Als niet eerst
wordt ingedrukt, zullen de ALPHA-tekens
* Als een getal bestaande uit 9 of 10 cijfers plus een exponent van 10 in een programmalijn ingevoerd moet worden,
moet net als in de normale modus voor het negende cijfer een decimaalteken ingetoetst worden.