Bewaking van het gebruik van het apparaat.
Via de ingebouwde Veiligheidsvoorzieningen en de
branderautomaat (onderdeel van de ventilatorbrander)
worden alle functies van het apparaat volautomatisch
en bedrijfszeker bewaakt.
Bij eventuele onregelmatigheden of doven van de vlam
wordt het apparaat via de branderautomaat uitgeschakeld.
Het storingslampje op het bedieningspaneel van het
apparaat en de storingslamp van de branderautomaat
lichten op.
De herstart van het apparaat kan pas na handmatige
ontstoring (storingsknop op bedieningspaneel) van de
branderautomaat de plaats vinden.
De temperatuurregelaar (TR) regelt de werking van de
ventilator. De temperatuurbewaking (TW) begrenst de
uitblaas-temperatuur via de brander.
De veiligheidstemperatuurbegrenzer (STB) onderbreekt
de verwarmingsfunctie bij extreme oververhitting of bij
uitval resp. defect van de TW.
De handmatige ontregeling van de STB kan pas plaats
vinden na afkoeling van het apparaat.
Alvorens de blokkering op te heffen dient de
werking van het apparaat gecontroleerd te worden
opdat een herhaalde overschrijding van de "STB"
temperatuur voorkomen wordt.
Bepalingen voor
heteluchtkanonnen
Op de apparaten zijn de Duitse voorschriften voor
ongevallenpreventie van toepassing zoals vastgelegd in
"Verwarmings-, vlam- en smeltapparaten voor bouw- en
montagewerkzaamheden (VBG 43)" van 1.Oktober
1992.
Bij het gebruik van de apparaten dienen de plaatselijke
bouwverordeningen en de voorschriften inzake brand-
preventie in acht genomen te worden.
Uittreksel Regeling Ongevallenpreventie (VBG 43):
§ 37 Bedieningspersoneel
De apparaten mogen alleen bediend worden door
personen die daartoe opgeleid zijn.
§ 38 Plaatsing
(1) De apparaten dienen stabiel te worden opgesteld.
(2) De apparaten dienen zodanig geplaatst en gebruikt
te worden, dat rookgassen en stralingshitte voor de
werknemers geen gevaar opleveren en dat geen brand
kan ontstaan.
(3) De apparaten mogen slechts in ruimten geplaatst
worden waar voldoende verbrandingslucht toegevoerd
wordt en de rookgassen via rookkanalen afgevoerd
worden.
Een goede natuurlijke ventilatie is aanwezig als b.v.
de inhoud van de ruimte in m³ tenminste 10 maal zo
groot is als de warmtebelasting in kilowatts van alle in
de ruimte aanwezige apparaten en via ramen en
deuren een goede natuurlijke luchtverversing ge-
waarborgd is.
(4) In afwijking van de 3
zonder rookgasafvoer in ruimten worden gebruikt mits
deze goed geventileerd zijn en de toelaatbare concentratie
van schadelijke stoffen in de in te ademen lucht niet
overschreden wordt.
Een goede natuurlijke ventilatie is aanwezig als b.v.
1. De inhoud van de ruimte in m³ teminste 30-maal zo
groot is als de warmtebelasting in kilowatts van alle
in die ruimte aanwezige apparaten en via ramen en
deuren een goede natuurlijke luchtverversing
gewaarborgd is, of
2. niet afsluitbare openingen voor luchttoe- en afvoer in
de nabijheid van het plafond en de vloer aanwezig
zijn waarvan de oppervlakte in m² minstens 0,003 x
de nominale warmtebelasting in kilowatts van alle in
de ruimte aanwezige apparaten bedraagt.
(5) De apparaten mogen niet geplaatst en gebruikt
worden in ruimten waar explosiegevaar bestaat.
§ 44 Het drogen van ruimten
(2) Voor het drogen van ruimten met voldoende lucht-
toevoer ten behoeve van de verbranding mogen in
afwijking van § 38 3
alinea verwarmingsapparaten
e
gebruikt worden zonder dat de verbrandingsgassen via
rookkanalen afgevoerd worden. In deze ruimten mogen
zich geen personen permanent ophouden. Op dit
verbod dient door middel van borden bij de ingangen
van de ruimten gewezen te worden.
§ 53 Keuring
(2) Volgens de gebruiksbepalingen moet naar behoefte,
doch in ieder geval 1 maal per jaar, de veilige werking
van de apparaten door een deskundige gecontroleerd
worden. Een rookgas analyse van de brander moet
uitgevoerd worden.
§ 54 Controle
(1) Personen die met de bediening van de apparaten
belast zijn, dienen voor het begin van de werkzaamheden
te controleren of de bedienings- of beveiligingsonder-
delen van de apparaten kennelijke gebreken vertonen
en of de beschermende maatregelen getroffen zijn.
(2) Indien gebreken geconstateerd worden, moet(en) de
verantwoordelijke perso(o)n(en) daarvan op de hoogte
gesteld worden.
(3) Vertoont het apparaat gebreken die een goede en
veilige werking in gevaar brengen dan dient het direkt
uitgeschakeld te worden.
§ 55 Overtredingen
Wie in strijd met de geldende wettelijke voorschriften
handelt, maakt zich schuldig aan een strafbare overtreding.
alinea mogen de apparaten
e
5