1.
Plaats de machine op een horizontaal oppervlak, laat
de maai-eenheden zakken en schakel de motor uit.
2.
Reinig rondom de vulnek en de dop van de
hydraulische tank. Verwijder de dop van de vulnek.
1
Afbeelding 6
1. . Dop van de hydraulische tank
3.
Haal de peilstok uit de vulnek en reinig hem met
behulp van een schone doek. Steek de peilstok in de
vulnek; haal hem er weer uit en controleer het
vloeistofpeil. Het vloeistofpeil mag niet meer dan
6 mm van de markering op de peilstok vandaan
staan.
4.
Als het peil te laag staat, vult u voldoende vloeistof
bij om het peil tot aan de FULL/VOL markering te
brengen.
5.
Plaats de peilstok en doe de dop weer op de vulnek.
HET CONTROLEREN VAN DE
BANDENSPANNING
De bandenspanning is—speciaal voor het vervoer—te
hoog. Laat wat lucht ontsnappen om de spanning te
verlagen. De juiste bandenspanning is 97–124 kPa.
BELANGRIJK: Behoud de aanbevolen banden-
spanning voor alle banden zodat u verzekerd bent
van een goede maaikwaliteit en de juiste prestaties
van de machine. ZORG ERVOOR DAT DE
BANDENSPANNING NIET TE LAAG IS.
HET CONTROLEREN VAN HET
CONTACT TUSSEN MESSENKOOI
EN SNIJPLAAT
Elke dag voordat de machine wordt gebruikt dient u het
contact tussen de messenkooien en de snijplaat te
controleren, ongeacht of de maaikwaliteit tot dan toe
acceptabel was. Er dient licht contact te zijn over de
gehele lengte van de messenkooi en de snijplaat (zie Het
afstellen van het contact tussen messenkooi en snijplaat
in de gebruikershandleiding van de maai-eenheid).
HET CONTROLEREN VAN HET
MOMENT VAN DE WIELMOEREN
WAARSCHUWING
Haal de wielmoeren aan met een moment van
61–88 Nm na de eerste 1–4 bedrijfsuren, daarna na
10 bedrijfsuren en daarna elke 200 uur. Indien
wordt verzuimd het juiste moment aan te houden
kan dit leiden het defect raken of verliezen van een
wiel en mogelijk tot lichamelijk letsel.
Vóór het gebruik
13