5.
Het rechter 'optieslot' (14) op het achterpaneel bevat de RPA-insteekkkaart. Voordat het parallel systeem in
bedrijf kan worden gesteld moet aan elke UPS in het systeem een uniek nummer worden toegekend. Dit kan
0, 1, 2 of 3 zijn. Begin met 0 voor de eerste UPS, daarna 1 voor de tweede, 2 voor de derde en 3 voor de
laatste UPS:
draai de schroeven los en verwijder de RPA-kaart
zet de dipswitch in de juiste stand (fig. 11)
plaats de kaart terug, bevestig de schroeven.
Installeer NOG NIET de netwerkkabels tussen de RPA-kaarten van de UPSen!
6.
In de UPS kunnen vele parameters worden ingesteld. We raden u aan voor elke UPS in het parallelsysteem
dezelfde settings te kiezen. In elk geval moeten de volgende instellingen gelijk zijn:
- automatische herstart (autorestart) (aan/uit, zie 5.3.3)
- uitgangsspanning (220/230/240 Vac, zie 5.3.4)
- uitgangsfrequentie (50/60 Hz, zie 5.3.4)
Het is absoluut noodzakelijk dat deze parameters gelijk zijn ingesteld. Af-fabriek is dit het geval. Indien u twijfelt
over de juiste instellingen:
- wees er zeker van dat de RPA-kaarten van de UPSen nog niet onderling verbonden zijn
- wees er zeker van dat de UPS is aangesloten op de netspanning
- start elke UPS afzonderlijk op (zie 5.2), controleer de parameters en wijzig zonodig, en schakel de unit
weer uit.
7.
Verbind de RPA-kaarten van de units onderling, door middel van de meegeleverde gele netwerkkabel. (Zie
de stippellijn in figuur 10). Gebruik geen andere kabels dan die welke met de UPSen zijn meegeleverd! Van
de eerste en laatste UPS in het systeem wordt slechts 1 RPA-aansluiting gebruikt om de UPSen onderling te
verbinden. In de andere (vrije) RPA-aansluiting moet een bus-terminator worden geplaatst. De benodigde
bus-terminators zijn met de UPS meegeleverd.
4.5.5.2 Opmerkingen betreffende het opstarten van het parallel systeem
Het opstarten van de UPSen wordt beschreven in paragraaf 5.2.
Nadat alle UPSen zijn aangezet toont elke display de volgende melding:
Het systeem start op zodra u van een van de units de 'Enter'-knop heeft ingedrukt. Op elke display verschijnt nu het
standaardscherm. Het getal in de rechteronderhoek geeft het nummer aan van de betreffende UPS in het systeem.
Indien de parameters genoemd in paragraaf 4.5.5.1 punt 6 niet gelijk zijn ingesteld zal de UPS na opstarten met de volgende
melding komen:
Controleer en wijzig de setting van de parameters zoals beschreven in paragraaf 4.5.5.1, punt 6.
wijzigingen voorbehouden
AUTORESTART OFF
PRESS ENTER
LP 5-31T
LOAD 40%
2
AUTORESTART OFF
SETTING MISMATCH
15
Figuur 11. Ken een uniek nummer toe
aan elke UPS in het systeem
Gebruikershandeiding LP31T 5 - 6 – 8 - 10 kVA UPS 5.0 (NL)