5. Installatie
De toestelregelunit bestaat uit de volgende componenten (Bijlage 3, Afb. 38):
A: Verdeelblok; aansluiting van de branders
B: Hoofdklep; regelt de gastoevoer naar de hoofdbrander en klep tweede brander.
C: Klep tweede brander; schakelt de gastoevoer naar de tweede brander (indien van toepassing)
D: Controller (ESYS); stuurt de ontstekingsprocedure en controleert op een veilige werking
E: Ontvanger (DFGT); verzorgd de aansturing van het toestel
P1: Drukmeetnippel 1; branderdruk
P2: Drukmeetnippel 2; voordruk
G(IN): Gasaansluiting; aansluiting van het gasregelblok op het gasnet
5.1 Gassoort
Op het typeplaat staat vermeld voor welke gassoort, gasdruk en voor welk land het toestel is bestemd.
Het typeplaat bevindt zich op het toestel of kan vastzitten aan een ketting. De typeplaat dient te allen tijde met de
ketting aan het toestel bevestigd te blijven.
!Let op
Controleer of het toestel geschikt is voor de gassoort en gasdruk ter plaatse.
5.1.1 Ombouwen gassoort
Het ombouwen van gassoort dient te allen tijde uitgevoerd te worden door een erkend gasinstallateur. Neem
contact op met de DRU serviceafdeling voor de mogelijkheden.
5.2 Gasaansluiting
Dit toestel is bedoeld voor gebruik op een gasinstallatie met een gasdrukregelaar in de toevoer. Daarnaast dient er
in de gasleiding een gaskraan geplaatst te worden conform de geldende voorschriften.
•
Zorg dat de gasleidingen en aansluitingen vrij zijn van vuil.
!Let op
•
Aan de flexibele gasslang(en) mag niet gesoldeerd worden.
Voor de gasaansluiting (Bijlage 3, Afb. 38 (Gin)) gelden de volgende eisen:
•
Leg de gasleiding zodanig aan dat geen drukverlies kan optreden.
•
De gaskraan moet voorzien zijn van het juiste keurmerk.
•
De gaskraan is tijdens en na installatie te allen tijde bereikbaar.
5.2.1 Gasslang voor gasstopcontact
Indien wettelijk toegestaan kan er in verschillende lengtes een gasslang voor een gasstopcontact (volgens
EN14800) bij het toestel besteld worden (Raadpleeg hiervoor DRU Service). De gasslang is af fabriek aan het
toestel gemonteerd en is op lekdichtheid getest.
•
Het gasstopcontact dient te allen tijde bereikbaar te zijn tijdens en na de installatie.
!Let op
•
Het gasstopcontact mag alleen verticaal worden geplaatst (Bijlage 3, Afb. 3).
•
Het gasstopcontact en de gasslang mogen niet achter het toestel worden geplaatst.
•
Het gasstopcontact dient naast of onder het toestel geplaats te worden op de wand die zich achter het
toestel bevindt.
•
Gemeten vanaf de onderzijde van de stelvoethouder geldt een maximaal toegestane plaatsingshoogte van
30cm (Bijlage 3, Afb. 3).
•
Een minimale radius van 40mm dient aangehouden te worden bij een bocht in de gasslang (Bijlage 3, Afb. 3).
•
Een minimale afstand van 20mm dient aangehouden te worden tussen de gasslang en toestel.
•
De gasslang dient zo laag mogelijk in de boezem geplaatst te worden. Plaats deze zo ver mogelijk uit de
buurt van de brander.
•
De ingang van de toestelregelunit wijst naar het toestel toe. Door de buigradius van de gasslang wordt de
boezembreedte aan de kant van het bedieningsluik groter.
5.3 Elektrische aansluiting
Zorg voor een geaarde elektrische aansluiting van 230 Volt. Plaats deze aansluiting vrij van het toestel. Bij het
gebruik van een boezem dient deze zo laag mogelijk geplaatst te worden in verband met de
temperatuurontwikkeling tijdens het gebruik.
Zorg dat het toestel na installatie eenvoudig spanningsvrij is te maken door het loskoppelen van de stekker of met
!Let op
6
I N S T A LLA T I E H A N D L E I D I N G