beweging van het voertuig te voorkomen. Hiertoe trekt u
de hendel naar u toe. Om de rem te ontspannen drukt u de
hendel weer naar voren. Zorg dat de parkeerrem is
ontspannen voordat het voertuig zich in beweging zet. Als
het voertuig op een steilte is geparkeerd overtuig u er dan
van dat de parkeerrem is aangetrokken. Zet de transmissie
in de eerste versnelling wanneer de neus van het ge-
parkeerde voertuig bergopwaarts wijst en in zijn achteruit
indien neergaand. Plaats blokken aan de neergaande kant
van de wielen.
Hydraulische heffing (Afb .9)—Brengt laadbak omhoog
en omlaag. Het naar u toehalen van de hendel veroorzaakt
de opwaartse beweging, terugduwen de neerwaartse.
Afbeelding 9
1.
Versnellingshendel
2.
Differentieelslot
3.
Parkeerrem
4.
Hoog/laag bereik versnellingshendel
5.
Hydraulische heffing
6.
Blokkering hydraulische heffing
7.
Passagiershandgreep
8.
Krachtafnemerhendel (optioneel)
BELANGRIJK: Als de laadvloer neergelaten wordt,
moet u de hendel 1 à 2 seconden lang in de vooruit-
stand houden nadat de laadvloer op het frame
gekomen is, om hem in deze neergelaten positie vast te
zetten.
BELANGRIJK: Houdt de hydraulische hefboom niet
langer dan vijf seconden in de omhoog- of
omlaagstand nadat de cilinders hun volledige slag
hebben bereikt omdat de hydraulische pomp dan kan
warmlopen en beschadigen.
LET OP
Als u een laadvloer of appendage laat zakken of
ophaalt, zal er hydraulische olie omgeleid worden via
een ontlastklep, waardoor de stuurbekrachtiging stil
valt, waardoor u meer kracht moet gaan gebruiken om
te sturen. Als u de laadvloer of het appendage
opgehaald of neergelaten hebt, moet u onmiddellijk de
lifthendels in de NEUTRAALstand zetten zodat de
stuurbekrachtiging weer kan functioneren.
Blokkering hydraulische heffing (Afb. 9)—Blokkeert de
hydraulische hefboom zodat de hydraulische cilinders niet
werken wanneer het voertuig niet is uitgerust met een
laadbak.
Passagiershandgreep (Afb. 9)—Bevestigd aan de
linkerzijde van de passagierszitting.
Hoog/laag bereik versnellingshendel (Afb. 9)—Voegt
drie extra snelheden toe ten behoeve van nauwkeurige
snelheidscontrole.
A. Het voertuig moet volledig stilstaan alvorens van
hoog- naar laag bereik, en omgekeerd, te schakelen.
B. Overschakelen mag alleen gebeuren op een
horizontaal vlak.
C. Druk de koppelingspedaal volledig in.
D. Druk de hendel geheel naar voren voor de HIGH-
stand en geheel naar achteren voor de LOW-stand.
HIGH is bedoeld voor relatief hoge snelheden op vlakke,
droge grond terwijl een lichte lading wordt vervoerd.
LOW is voor langzaam rijden en moet worden gebruikt
wanneer meer kracht en controle dan normaal is vereist.
Bijvoorbeeld, wanneer sprake is van steile hellingen,
moeilijk begaanbaar terein, zware lading, en lage
rijsnelheid maar hoog motortoerental (tijdens besproeien).
Attentie: Er is een gedeelte tussen HIGH en LOW
waarbij de achterbrug door geen van beide
wordt gekoppeld. Dit mag niet worden gezien
als de neutrale stand omdat het voertuig een
onverwachtse beweging kan maken wanneer
tegen de HIGH-LOW hendel wordt gestoten
terwijl de versnellingshendel is ingeschakeld.
Bedieningsmechanisme
17