5.3 INSTALLATIE VAN EEN ExTERNE THERMOSTAAT
Het toestel is ingesteld om aangesloten te worden op een externe
omgevingsthermostaat met normaal geopend contact (niet geleverd
door de fabrikant).
De thermostaat moet aangesloten worden met behulp van een kabel
type 2x0,5 mm
die vastgezet moet worden met een kabelwartel PG7
2
die in de daarvoor bestemde opening in het achterpaneel van de kachel
aangebracht moet worden (fig. 39).
Dit moet door erkende vakmensen gedaan worden.
Voor de installatie moet u als volgt te werk gaan:
- Schakel de stroom uit alvorens het toestel open te maken.
- Ga naar de elektronische kaart. Het is mogelijk dat er een deel van de
mantel verwijderd moet worden (zie de instructies INSTALLATIE / DE
MANTEL VERWIJDEREN) en, indien aanwezig, het beschermingspaneel
van de elektronische kaart.
- Verwijder het voorgeperforeerde gedeelte in het paneel aan de
achterkant (nr. 4 - fig. 39).
- Steek de thermostaatkabel in de kabelwartel PG7 en doe deze daarna
in de daarvoor bestemde opening in het achterpaneel van het toestel
(fig. 44).
- Verbind het uiteinde van de kabel van de externe thermostaat met de
2-pins klem en steek hem op TERM op de elektronische kaart, zoals
afgebeeld op fig. 45.
- Let op waar de draad binnenin de kachel loopt. Hij mag niet in contact
komen met warme of bewegende delen.
- Monteer opnieuw alle verwijderde onderdelen.
a
Sluit geen enkele element dat onder spanning staat aan op de
TERM-klem.
Fig. 42
1 Thermostaat
2 2-pins klem van de elektronische
kaart
Fig. 43
BESCHERMPANEEL
ELEKTRONISCHE KAART
Fig. 45
H072026NL0 / DT2002012 – 00
1
4
2
3 Kabelwartel PG7
4 Uiteinde van de thermostaatkabel
Fig. 44
DT2030227-01
T E R M
DT2010997-02
3
DT2030076-00
DT2030228-00
DT2034323-00
21