Bediening
Bediening tijdens het maaien:
1. Start de motor, zet de gashendel op lage snelheid, duw
de handgreep omlaag om het maaidek op te heffen,
schakel de tractie in en ga met de machine naar de
rand van het gazon (Fig. 28).
2. Schakel de tractie uit en schakel de messenkooi in
(Fig. 28).
Figuur 28
1. Tractie–aandrijving-
neutraalstand
2. Tractie–aandrijving in
neutraalstand &
aandrijving messenkooi
uitgeschakeld
3. Schakel de tractie in, geef meer gas totdat de
maaimachine de gewenste snelheid heeft bereikt. Duw
vervolgens de machine het gazon op, laat de voorkant
van de machine neer en begin met maaien (Fig. 28).
3. Tractie–aandrijving –
ingeschakeld (transport)
4. Tractie–aandrijving &
aandrijving messenkooi
ingeschakeld
21
Na het maaien
1. Rij de machine van het gazon af, schakel de tractie en
de messenkooi uit, en zet de motor af.
2. Maak de grasvanger leeg, monteer de grasvanger en
begin met het transport van de machine; zie Transport,
blz. 19.