De maaihoogte instellen
1. Zet de beugels van de achterste roller (Fig. 18) in de
bovenste of laagste stand afhankelijk van de gewenste
maaihoogte.
De bovenste stand (fabrieksinstelling) wordt gebruikt
bij maaihoogte–instellingen van 1,5 tot 4 mm.
De laagste stand wordt gebruikt bij
maaihoogte–instellingen van 3 tot 8 mm.
2. Controleer of de achterste roller horizontaal is en het
contact tussen snijplaat en messenkooi correct is.
Kantel de machine naar achteren zodat u bij de voorste
en achterste rollers en de snijplaat kunt komen.
3. Draai de borgmoeren los waarmee de
maaihoogte–armen zijn bevestigd aan de zijplaten van
het maaidek (Fig. 18).
Figuur 18
1. Beugel van achterste
roller
2. Maaihoogte–arm
3. Borgmoer
4. Stelschroef
16
4. Draai de moer op de hoogtelat los (Fig. 19) en draai de
stelschroef op de gewenste maaihoogte. De afstand
tussen de onderkant van de schroefkop en de lat is de
maaihoogte.
Figuur 19
1. Hoogtelat
2. Stelschroef voor
maaihoogte
5. Plaats de schroefkop op de snijrand van de snijplaat en
laat de achterzijde van de lat op de achterste roller
rusten (Fig. 20).
Figuur 20
6. Draai aan de stelschroef totdat de roller contact maakt
met de voorkant van de hoogtelat. Stel beide uiteinden
van de roller af totdat de hele roller evenwijdig aan de
snijplaat is.
Belangrijk
Bij een correcte afstelling zullen de
achterste en voorste roller contact maken met de hoogtelat
en zal de schroef goed tegen de snijplaat aan zitten.
Hierdoor hebben beide uiteinden van de snijplaat dezelfde
maaihoogte.
7. Draai de moeren vast om de afstelling te borgen.
3. Moer