• Start de rotoren door beide stuurhendels in de stand te brengen,
zoals getoond in afbeelding 10. De rotoren starten.
Zet nu beide stuurhendels terug in de neutrale stand.
Als u de rotoren opnieuw afstelt, trekt u beide stuurhendels in
de positie die u voor het starten van de rotoren (zie afbeelding
10) hebt gebruikt, en houdt u ze gedurende ca. twee seconden
in deze positie.
• Verhoog nu het toerental van de rotoren van de quadrocopter door de linker stuurhendel langzaam naar voor te
schuiven tot de quadrocopter opstijgt en op een hoogte van ca. 1,5 meter van u zweeft. Vermijd principieel drukke
en grote stuurbewegingen. Controleer of en evt. in welke richting de quadrocopter zich bij de functie "Roll" (i.e. zij-
waarts) beweegt. Met behulp van trimming op de afstandsbediening (zie punt d) in dit hoofdstuk) kunt u ongewilde
bewegingen compenseren.
• Om de quadrocopter weer te landen, trekt u op een geschikte landingsplaats de linker stuurhendel langzaam terug
tot de quadrocopter tot op de grond daalt. Een stevige landing op de grond is daarbij geen probleem en mag niet
met plotselinge bewegingen van de gashendel gecorrigeerd worden. Bij de landing worden de rotoren automatisch
uitgeschakeld wanneer het model de bodem heeft bereikt.
• Probeer zo goed als mogelijk verticaal te landen ("helikopterlanding"). Vermijd landingen met hoge horizontale
snelheden ("vliegtuiglanding"). Schakel - indien dit nog niet is gebeurd - na de landing de motoren uit (zie afbeelding
10).
• Oefen het starten een aantal keren, zodat u een gevoel voor de quadrocopter krijgt. Bent u redelijk zeker in het
besturen, kunt u beginnen de vliegrichting met gier-, nick- en rollfunctie te sturen (zie tips in hoofdstuk 11). Voer de
besturing steeds langzaam en met gevoel uit en oefen bepaalde manoeuvres, voordat u aan een nieuwe manoeu-
vre begint. De eerste vluchten moeten niet meer dan 30 tot 60 seconden duren.
• Als u zich al wat met de vliegeigenschappen van het model vertrouwd hebt gemaakt, kunt u verdere oefeningen
uitvoeren. Hierbij moet u met eenvoudige vliegmanoeuvres, zoals vb. een meter vooruit/achteruit vliegen (nick-
functie) beginnen. Vervolgens oefent u het zweven naar links/rechts (roll-functie). Als u ook hier de nodige oefening
hebt, kunt u beginnen cirkels en achtfiguren te vliegen.
• Als u het vliegen wilt stoppen, moeten na de landing eerst de rotoren worden uitgeschakeld. Zet dan de aan/uit-
schakelaar van het model in de stand "OFF" (uitgeschakeld). Pas daarna mag de zender uitgeschakeld worden.
18
Afbeelding 10