gras belast de vangbakken overmatig en maakt de
machine onnodig zwaarder, zodat de motor,
hydraulieksysteem, remmen enz. zwaarder belast
worden.
WERKING VAN LEKDETECTOR
Het alarm van de lekdetector kan voor een van
onderstaande redenen hoorbaar worden:
1.
Er is een lek ontstaan.
2.
Het oliepeil in het hoofdreservoir is met 100 à 150
gram verminderd als gevolg van inkrimpen van de
olie na afkoeling.
Als het alarm hoorbaar wordt, dit zo snel mogelijk
uitschakelen en het lek opsporen. Als het alarm
hoorbaar wordt terwijl men op een green werkt, eerst
van de green af rijden. Oorzaak van de lekkage
opsporen en repareren alvorens met werken verder te
gaan. Als men geen lek vinden kan en men een vals
alarm vermoedt, contact op OFF zetten en machine 1 à
2 minuten laten stilstaan om het oliepeil te laten
stabiliseren. Dan de machine starten en maaien op een
plek waar het niet zo op aan komt om te controleren dat
er geen lek was.
Een vals alarm als gevolg van inkrimpen van de olie
kan veroorzaakt worden door langdurig stationair
draaien na normaal bedrijf. Ook kan een vals alarm
gegeven worden als de machine onder verminderde
belasting werkt na een periode van zwaar werk. Om
vals alarm te vookomen, de machine uitschakelen i.p.v.
langdurig op stationair te laten draaien.
HET AFSTELLEN VAN HET
OPHALEN/NEERLATEN VAN DE
MAAI-EENHEID
Het circuit dat zorgt voor het ophalen en neerlaten van
de maai-eenheid is voorzien van een klep die de
doorstroming regelt. Deze klep is in de fabriek
afgesteld en staat dan circa 3
afstelling kan nodig zijn aan de hand van
temperatuurverschillen in hydraulische olie,
maaisnelheden, enz. Indien afstellen noodzakelijk is,
gaat u als volgt te werk:
N.B.: Laat de hydraulische olie volledig op
bedrijfstemperatuur komen alvorens de regelklep van
GEBRUIKSAANWIJZING
⁄
toer open, maar een
1
2
de doorstroming af te stellen.
1.
Klap de stoel omhoog en zoek de regelklep van de
doorstroming op te sporen. Deze regelklep bevindt
zich op de hoofd-besturingsklep.
2.
Draai de borgmoer los waarmee de stelknop op de
doorstroomregeling is afgeregeld. Terwijl u de
borgmoer los draait, houdt u de regelknop van de
doorstroomregeling vast om te voorkomen dat deze
meedraait.
3.
Draai de knop
1
⁄
toer tegen de wijzers van de klok
4
in als de middelste maai-eenheid te laag wordt
neergelaten, of draai de knop
van de klok mee als de middelste maai-eenheid te
vroeg wordt neergelaten.
4.
Nadat de gewenste instelling is gerealiseerd houdt u
de knop vast om te voorkomen dat deze verdraait,
en draait u de borgmoer vast.
HET AFSTELLEN VAN DE
LIFTCILINDERS
De voorste liftcilinders kunnen worden afgesteld indien
ze zijn opgehaald in de transportpositie.
1.
Laat de maai-eenheden op de grond zakken.
2.
Draai de borgmoer los op het trekijzer van de
liftcilinder van de maai-eenheid die moet worden
afgesteld.
3.
Haal het trekijzer van de cilinder los van de liftarm.
4.
Verdraai het trekijzer totdat u de gewenste hoogte
bereikt.
5.
Maak het trekijzer van de cilinder los aan de liftarm
en draai de borgmoer vast.
BEDIENING IN TRANSPORT
Controleren dat de maaieenheden in de hoogste UP stand
staan. Versnellingshendel op nr. 2 zetten als de
omstandigheden een hogere rijsnelheid toestaan. Op
oneffen terrein of op hellingen terugschakelen naar de 1e
versnelling en op lagere rijsnelheid werken. Bij afdalen
van steile hellingen, machine afremmen om verlies van
de macht over het stuur te voorkomen. Oneffen terrein
altijd op lagere snelheid benaderen (versnellingshendel
op nr. 1) en altijd voorzichtig over grote oneffenheden
21
⁄
toer met de wijzers
1
4