3.3
Montage
Algemene aanwijzingen voor de lengte-uitzetting van de buisleidingen
3.3.1
Buizen voorbereiden
Eisen aan het draagvlak van de profieldichting
Oorzaken voor oneffenheden op de buis
Voorwaarden voor de dichtheid van de inpersaansluiting
Gereedschapset inpersaansluiting, PT2
Buisleidingen zetten uit ten gevolge van temperatuurverschillen. Wan‐
neer de inpersaansluiting voor een uitgaande buisleiding wordt gebruikt
(bijv. radiatoraansluiting), moet er bij de selectie van de boorpositie op
worden gelet dat er door de lengte-uitzetting van de uitgaande en door‐
gaande buisleidingen slechts tot geringe spanningen op de inpersaan‐
sluiting ontstaan. De maximaal toegestane lengte-uitzetting van de
doorgaande buisleiding bedraagt ±10 mm.
Wanneer grotere lengte-uitzettingen niet kunnen worden uitgesloten,
plaats dan geschikte uitzettingcompensatoren zoals vaste en glijdende
punten conform de erkende regels van de techniek.
Het montagevlak van de inpersaansluiting bedraagt minstens 50 mm
n
(B).
Het boorgat bevindt zich midden in het montagevlak.
n
De diameter van het boorgat bedraagt 27 mm (A).
n
Sterke oneffenheden op de buis kunnen ertoe leiden dat de inpersaan‐
sluiting niet dicht is.
Oneffenheden kunnen bijvoorbeeld ontstaan door de volgende factoren:
onvoldoende gladgemaakte uitwendige buislasnaden
n
handmatig aangebrachte lak
n
bij verzinkte buizen:
n
verhogingen in de zinklaag
Bij voorkeur de inpersaansluiting niet op de lasnaad positioneren. Indien
u dit niet kunt voorkomen, pas dan de lasnaad aan de kromming van de
buis aan. Het persen op verlagingen in de lasnaad is niet toegestaan.
Gebruik
22