2.4
Rookgasafvoer
Afvoer van rookgassen geschiedt door natuurlijke trek. Vanaf de rookgasafvoeraansluiting dient het rookgaskanaal
tenminste 0,5 m vertikaal te stijgen alvorens er een bocht wordt toegepast. De totale lengte van het rookgaskanaal mag
niet groter zijn dan 1,5 maal de trekhoogte die het rookgaskanaal overbrugt. Let er op dat de uitmonding zich in een
gebied bevindt waarin dit is toegestaan.
Pas dubbelwandig of geïsoleerd rookgasafvoermateriaal toe om de vorming van condenswater te voorkomen. Zie pagina
13 voor de diameter van het rookgasafvoermateriaal. Het gewicht van het rookgaskanaal mag niet op de
rookgasafvoeraansluiting rusten.
2.5
Elektrische aansluitingen
Maak een vaste netaansluiting uitgevoerd volgens NEN 1010. De aansluitspanning is 230 Volt / 50 Hz, het toestel dient
geaard te worden. De kroonsteen met de aansluitklemmen bevindt zich achter de afdekkap naast de thermostaten, aan
de linker zijde van het toestel. Let er op dat de fase (L) en de nul (N) op de juiste klemmen van de kroonsteen worden
aangesloten. De branderautomaat is fasegevoelig, bij verwisseling van fase en nul zal het toestel gedurende de
ontstekingsfase geen vlam signaleren en in storing vallen. Zie de tabel op pagina 13 voor het opgenomen elektrisch
vermogen.
Op de kroonsteen kunnen verder de volgende aansluitingen gemaakt worden:
klemmen
R(1) - W(1)
X - B
C
VFA - VFA
ALM - ALM
RUN - RUN
2.6
Wateraansluitingen
Voor een gegarandeerde kalkvrije werking en lange levensduur is het van groot belang dat de instructies in deze
paragraaf strikt worden opgevolgd.
Waterdebiet:
Voor een goede werking moet het waterdebiet over de warmtewisselaar op een constante hoeveelheid van 2,0 l/s
worden gehandhaafd, voor de HT uitvoering (gewenste temperatuur > 80C) geldt een waterdebiet van 2,1 l/s. Een te
hoog waterdebiet veroorzaakt erosie in de warmtewisselaar. Bij een te laag waterdebiet zal zich kalk in de wisselaar
afzetten, met als gevolg een teruglopend rendement en kortere levensduur.
Opstelling met voorraadvat:
Het waterdebiet over de wisselaar moet constant blijven en mag derhalve ook niet worden beïnvloed door de
warmwaterafname. Om dit te bereiken worden de toestellen altijd in combinatie met een voorraadvat opgesteld,
volgens het schema in figuur 1.
Leidingdiameter:
De minimale diameter van de circulatieleiding tussen toestel en voorraadvat is DN50. Bij een kleinere diameter wordt
de watersnelheid in de circulatieleiding te groot waardoor erosie in circulatieleiding kan ontstaan.
Bochten:
Gebruik in de circulatieleiding tussen toestel en voorraadvat alleen bochten, pas geen knieën toe in verband met de
hoge weerstand van deze componenten.
Koudwatertoevoerleiding:
De koudwatertoevoerleiding wordt met behulp van een T-stuk op de aanvoerleiding aangesloten. Installeer dit T-stuk
zo dicht mogelijk bij het voorraadvat. Op deze wijze stroomt niet het koude water rechtstreeks naar het toestel, maar
een mix vanuit het voorraadvat. Hierdoor wordt voorkomen dat er condensatie optreedt op de warmtewisselaar.
Condensatie kan leiden tot een slechte verbranding en storingen.
aansluiting
Externe aansturing, verwijder de brug tussen de klemmen.
Externe veiligheid, verwijder de brug tussen de klemmen. Worden er meerdere externe
veiligheden toegepast, dan moeten deze in serie worden aangesloten op deze
klemmen.
Extra aansluiting naar nul.
storingsmelding bij ionisatie(vlam)storing; potentiaalvrij contact
storingsmelding bij ionisatie(vlam)storing; 230 V uitgangssignaal
bedrijfsmelding; potentiaalvrij contact
4