5.7 ELEKTRISCHE AANSLUITINGEN EN CONTROLESySTEMEN
Stroomkabel (6)
• De kachel wordt geleverd met een stroomkabel die op een stopcontact van
230V 50Hz aangesloten moet worden. De aansluiting op het stopcontact
aan de achterkant van de kachel wordt getoond op figuur 56.
• Het opgenomen vermogen is in de paragraaf "TECHNISCHE GEGEVENS"
vermeld.
a
Het toestel moet op een deugdelijk geaard elektriciteitsnet
aangesloten worden.
a
Controleer of de elektrische voedingskabel in zijn uiteindelijke
positie niet in aanraking komt met warme onderdelen.
a
Controleer of de stekker voor de elektrische aansluiting ook na
installatie van het toestel toegankelijk is.
Omgevingstemperatuursensor (5) aansluiten
• Op het moment dat de kachel geïnstalleerd wordt moet de meegeleverde
omgevingstemperatuursensor op de daartoe bestemde plaats
aangesloten worden (Fig. 54). De sensor kan geplaatst worden zoals
getoond op figuur 57 of de klem kan verwijderd worden en de bol kan
op een plaats aangebracht worden waar de omgevingstemperatuur
getrouwer waargenomen kan worden.
Drukmeetaansluiting (3)
• Het toestel is voorzien van een externe aansluiting voor het meten van
de onderdruk in de rookgasafvoerleiding. Deze controles moeten door
erkende vakmensen verricht worden op het moment dat de kachel
geïnstalleerd wordt of als er onderhoud aan gepleegd wordt.
Seriële aansluiting DB9 (7)
• Het toestel is voorzien van een seriële aansluiting DB9 om de werking van
het toestel te controleren. De controles moeten door erkende vakmensen
verricht worden op het moment dat de kachel geïnstalleerd wordt of als
er onderhoud aan gepleegd wordt.
• Op de seriële aansluiting DB9 kan de eventuele GPRS set, die als optie
verkrijgbaar is, aangesloten worden.
5.8 INSTALLATIE ExTERNE THERMOSTAAT
• Het toestel is ingesteld om aangesloten te worden op een externe
omgevingsthermostaat met normaal geopend contact (niet geleverd door
de fabrikant).
• De thermostaat moet aangesloten worden met behulp van een kabel type
2x0,5 mm
die vastgezet moet worden met een kabelwartel PG7 die in
2
de daarvoor bestemde opening in de steun van de elektronische kaart
aangebracht moet worden (Fig. 55).
Dit moet door erkende vakmensen gedaan worden.
- Verwijder het beschermpaneel van de elektronische kaart (Fig. 59),
- Steek de thermostaatkabel in de kabelwartel PG7 (Fig. 55),
- Verbind het uiteinde van de kabel van de externe thermostaat met de
2-pins klem en steek hem op TERM op de elektronische kaart, zoals
afgebeeld op fig. 57.
- Breng het beschermpaneel van de elektronische kaart weer aan.
a
Sluit geen enkele element dat onder spanning staat aan op de
TERM-klem.
26
Fig. 54
1 Externe aansluiting voor de omgevingstemperatuursensor
2 Aansluiting voor invoer van de stroomkabel
3 Drukmeetaansluiting
4 Kabelwartel PG7 voor invoer van de kabel van de externe thermostaat
5 Aansluiting omgevingstemperatuursensor
6 Aansluiting stroomkabel
7 Seriële aansluiting DB9
Fig. 55
Fig. 57
Fig. 58
1
2
1 Thermostaat
2 2-pins klem van de elektronische
kaart
H072047NL0 / DT2001511 – 01
2
1
Fig. 56
4
5
DT2032649-00
T E R M
Fig. 59
4
3
DT2030076-00
3 Kabelwartel PG7
4 Uiteinde van de thermostaatkabel
DT2011810-01
7
3
DT2031140-01
6
DT2031142-00
DT2010338-00
DT2034323-01
Bescherming
elektronische kaart
DT2031143-00