Diagnosefunctie
Bij foutfuncties licht de bijbehorende alarmmelding op en
klinkt een akoestisch waarschuwingssignaal.
functietoetsen:
... De betreffende alarmmelding wordt tot
de volgende systeemstart onderdrukt.
... Bevestigen van de fout. Treedt de fout
daarna weer op, dan wordt opnieuw
een alarmmelding afgegeven.
TIP
•
Bevestig een fout met de toets [ACK]
•
De diagnosefunctie kan voor elke afzonder-
lijke sensor met de functietoets F1 [Uitscha-
kelen] tot de volgende systeemstart worden
uitgeschakeld!
•
Alarmen voor de spanningsvoeding kunnen
niet uitgeschakeld worden!
•
Bij een storing kan met behulp van de
noodbediening (zie hoofdstuk "Elektro-Hy-
drauliek") elke gewenste functie manueel
geschakeld worden
Alarmmeldingen:
foutfunctie bij de schakeluitgang (voorbeeld: y13)
Oorzaken:
- kortsluiting
- te weinig stroom
- ventiel niet ingestoken
2000_DE_Power Control_3843
foutfunctie bij de sensorvoorziening (voorbeeld:
spanningsvoeding van de sensor < 12 V)
Oorzaken:
- boordcomputer heeft te weinig spanning
- boordcomputer defect
Wa a r s ch u w i n g : Z ij a f vo e r b a n d n i et i n
arbeidspositie!
De maaier kan daarom niet worden ingeklapt.
Tegenmaatregel:
Breng de zijafvoerband in arbeidspositie en klap daarna
de maaier in.
Als de melding ook daarna nog wordt weergegeven:
Oorzaken:
- Sensor (S9, S10) defect
- Leiding defect
- Hydraulica heeft lekkage
- 42 -
poWer control
NL