Brandstofmeter
De brandstofmeter (Fig. 18) geeft aan hoeveel brandstof er
in de tank zit.
Figuur 18
1. Brandstofmeter
Handgrepen voor passagier
De handgrepen voor de passagier bevinden zich rechts van
het instrumentenpaneel en op de buitenkant van elke stoel
(Fig. 19).
1
Figuur 19
1. Handgreep voor
passagier
Controle vóór het gebruik
Voer elke dag de volgende controles uit voordat u het
voertuig gaat gebruiken.
De bandenspanning controleren.
Opmerking: Deze banden zijn anders dan autobanden:
zij vereisen een lagere spanning om compactie en
beschadiging van de grasmat te voorkomen.
Controleer het peil van alle vloeistoffen. Indien het peil
te laag is, moet u bijvullen met de vereiste hoeveelheid
vloeistof overeenkomstig de specificaties.
1
2
m–4887
2. Heupsteun
Controleer of het rempedaal werkt.
Verlichting controleren.
Draai het stuurwiel naar links en naar rechts om de
stuurreacties te controleren.
Controleer op olielekken, loszittende onderdelen en
andere zichtbare gebreken. Zet de motor af en wacht
totdat alle bewegende delen tot stilstand gekomen zijn
voordat u controleert op olielekken, losse onderdelen of
andere gebreken.
Indien een van bovengenoemde zaken niet in orde is, moet
u de monteur hiervan op de hoogte stellen of contact
opnemen met de bedrijfsleiding voordat u die dag met het
voertuig gaat werken. De bedrijfsleiding kan u verzoeken
dagelijks andere controles uit te voeren. Vraag daarom wat
uw taken zijn.
Motor starten
1. Neem plaats op de bestuurdersstoel, steek het sleuteltje
in de contactschakelaar en draai dit naar rechts op Aan.
Opmerking: Als de schakelhendel op Achteruit staat
wanneer het contactsleuteltje wordt omgedraaid, klinkt er
een zoemer om de bestuurder te waarschuwen.
2. Zet de schakelhendel in de gewenste stand.
3. Parkeerrem vrijzetten.
4. Trap langzaam het gaspedaal in.
Opmerking: Als de motor koud is, moet u het gaspedaal
intrappen en ongeveer half ingetrapt houden en de
chokeknop uittrekken en op Aan zetten. Zet de chokeknop
op Uit als de motor warm is.
Belangrijk
Probeer de motor niet te starten door het
voertuig aan te duwen of te slepen.
Het voertuig tot stilstand
brengen
Om de machine tot stilstand te brengen, haalt u uw voet van
het gaspedaal en trapt u het rempedaal langzaam in.
Opmerking: De lengte van de remweg kan variëren,
afhankelijk van de lading en de snelheid van het voertuig.
Het voertuig parkeren
1. Stel de parkeerrem in werking en draai het
contactsleuteltje op Uit.
2. Verwijder het sleuteltje uit het contact om te voorkomen
dat de motor per ongeluk start.
21