De accu in gebruik nemen
Opmerking: Deze procedure is alleen van toepassing voor
Modelnr. 07277TC.
Als de accu niet is gevuld met accuzuur of gebruiksklaar is
gemaakt, moet u deze uit het voertuig verwijderen, met
accuzuur vullen en opladen. Accuzuur met een soortelijk
gewicht van 1,260 moet u kopen bij een plaatselijke
accuhandelaar.
1. Maak de rubberen band los waarmee de accu is
bevestigd op de accubasis. Licht de accu op van de
accubasis.
Gevaar
Accuzuur bevat zwavelzuur; dit is een dodelijk gif
dat ernstige brandwonden veroorzaakt.
U mag accuzuur nooit innemen en moet elk
contact met huid, ogen of kleding vermijden.
Draag een veiligheidsbril en
rubberhandschoenen om uw ogen en handen te
beschermen.
Vul de accu alleen bij op plaatsen waar schoon
water aanwezig is om indien nodig uw huid af te
spoelen.
2. Verwijder de vuldoppen van de accu en giet langzaam
accuzuur in elke cel totdat het zuurpeil net boven de
platen komt.
3. Plaats de vuldoppen terug en sluit een acculader van
3–4 A aan op de accupolen. Laad de accu op gedurende
4 tot 8 uur bij 3–4 A (12 V). De accu niet te ver
opladen.
Waarschuwing
Bij het opladen produceert de accu gassen die tot
ontploffing kunnen komen.
Rook nooit in de buurt van de accu en zorg ervoor
dat er geen vonken of vlammen vlakbij de accu
komen.
4. Als de accu is opgeladen, haalt u de acculader uit het
stopcontact en maakt u deze los van de accuklemmen.
5. Verwijder de vuldoppen. Giet langzaam accuzuur in
elke cel totdat het zuurpeil tot aan de VOL-streep staat.
Plaats de vuldoppen terug.
Belangrijk
Laat de accu niet te vol worden. Er zal dan
accuzuur naar buiten stromen over andere delen van het
voertuig. Dit kan ernstige corrosie en beschadiging
veroorzaken.
6. Monteer de accu; zie Accu monteren, blz. 38.
Carteroliepeil controleren
Het carter van de motor is in de fabriek gevuld met olie; het
oliepeil moet echter worden gecontroleerd voordat en nadat
de motor voor de eerste keer is gestart.
1. Plaats het voertuig op een horizontaal oppervlak.
2. Verwijder de peilstok en veeg deze af met een schone
doek (Fig. 11). Steek de peilstok in de buis. Let erop dat
de peilstok er volledig in schuift. Haal de peilstok eruit
en controleer het oliepeil.
1. Peilstok
3. Als het oliepeil te laag is, moet u de vuldop losmaken van
het klepdeksel (Fig. 11) en voldoende olie bijvullen totdat
het peil de VOL-markering op de peilstok bereikt; zie
Motoroliepeil controleren, blz. 28, voor juiste type olie en
viscositeit. Vul de olie langzaam bij en controleer daarbij
veelvuldig het peil. Niet te vol vullen.
4. Plaats de peilstok weer stevig op zijn plaats.
Remvloeistofpeil controleren
Controleer het remvloeistofpeil voordat de motor voor het
eerst wordt gestart; zie Onderhoud van de remmen, blz. 31.
Bandenspanning controleren
U moet de bandenspanning om de 8 bedrijfsuren of dagelijks
controleren om er zeker van te zijn dat deze correct is.
De luchtdruk in de voor- en achterbanden moet liggen
tussen 8–22 psi (55–152 kPa).
De benodigde bandenspanning is afhankelijk van de nuttige
lading die wordt vervoerd. Een lagere bandenspanning
leidt tot minder compactie. Bovendien rijdt de machine dan
gemakkelijker en wordt de vorming van bandensporen
beperkt. Een lagere bandenspanning moet worden
vermeden als een zware nuttige lading wordt vervoerd bij
hoge snelheden.
17
2
1
Figuur 11
2. Dop van vulbuis