Rijden
– Rijstrook gemarkeerd met lijnen aan beide
zijden.
– ESP in werkende staat.
– ASR-systeem ingeschakeld.
– Er wordt geen aanhanger gedetecteerd.
– Er wordt geen noodreservewiel gebruikt.
– De auto wordt niet blootgesteld aan hoge,
zijdelingse g-krachten.
– Richtingaanwijzers niet ingeschakeld.
Inschakelen/uitschakelen
► Druk terwijl de adaptieve cruise control met
Stop & Go-functie is ingeschakeld op deze toets.
Dit wordt bevestigd door:
– Het lampje in de toets gaat groen branden.
– Het volgende symbool wordt op het
instrumentenpaneel weergegeven.
De kleur van het symbool op het
instrumentenpaneel is afhankelijk van de
werkingsstatus van het systeem:
(grijs)
Er is aan een of meerdere
werkingsvoorwaarden niet voldaan; het systeem
is gepauzeerd.
122
(groen)
Er is aan alle werkingsvoorwaarden
voldaan; het systeem is actief.
(oranje)
Storing in het systeem.
Als de bestuurder het systeem langere tijd niet
wil gebruiken, kan hij het systeem uitschakelen
door nogmaals op de toets te drukken.
Het lampje in de toets gaat uit en het symbool op
het instrumentenpaneel verdwijnt.
De status van het systeem wordt
opgeslagen bij het uitzetten van het
contact.
Snelheidsregelaar
De bestuurder moet het stuurwiel goed
vasthouden.
Als de snelheidsregelaar is geactiveerd, wordt
het symbool groen weergegeven: het systeem
begeleidt de auto door middel van kleine
stuurbewegingen en houdt deze in de door de
bestuurder gekozen positie op de rijstrook. Deze
positie hoeft niet het midden van de rijstrook te
zijn.
De bestuurder kan bewegingen in het stuurwiel
voelen.
De bestuurder kan op elk gewenst moment de
positie van de auto wijzigen door het stuurwiel te
draaien. Als de bestuurder van mening is dat de
positie van de auto correct is en hij beide handen
op het stuurwiel houdt, moet hij de druk op het
stuurwiel laten afnemen om het systeem de
besturing te laten overnemen. De auto wordt dan
niet automatisch binnen de rijstrook gecentreerd.
Het systeem pauzeren/
onderbreken
De bestuurder moet meteen actie
ondernemen als hij denkt dat de
verkeerssituatie of het wegoppervlak ingrijpen
vereist, door het stuurwiel te bewegen om de
werking van het systeem tijdelijk te
onderbreken. Wanneer het rempedaal wordt
ingetrapt, wordt de snelheidsregeling
onderbroken en wordt ook het systeem
onderbroken.
Als het systeem vaststelt dat de
bestuurder het stuurwiel niet stevig
genoeg vast houdt, dan geeft het systeem
een aantal waarschuwingen die steeds
dringender worden. Als de bestuurder niet
reageert, wordt het systeem uitgeschakeld.
Als de werking wordt onderbroken omdat
het stuurwiel langere tijd niet stevig
genoeg wordt vastgehouden, moet u het
systeem weer inschakelen door opnieuw op
de toets te drukken.
Automatische pauzering
– Ingrijpen van het ESP.