De accu in gebruik nemen
Opmerking: Deze procedure is alleen van toepassing voor
Modelnr. 07252TC.
Als de accu niet is gevuld met accuzuur of gebruiksklaar is
gemaakt, moet u deze uit het voertuig verwijderen, met
accuzuur vullen en opladen. Accuzuur met een soortelijk
gewicht van 1,260 moet u kopen bij een plaatselijke
accuhandelaar.
1. Maak de rubberen band los waarmee de accu is
bevestigd op de accubasis. Licht de accu op van de
accubasis.
Gevaar
Accuzuur bevat zwavelzuur; dit is een dodelijk gif
dat ernstige brandwonden veroorzaakt.
U mag accuzuur nooit innemen en moet elk
contact met huid, ogen of kleding vermijden.
Draag een veiligheidsbril en rubberhand-
schoenen om uw ogen en handen te beschermen.
Vul de accu alleen bij op plaatsen waar schoon
water aanwezig is om indien nodig uw huid af te
spoelen.
2. Verwijder de vuldoppen van de accu en giet langzaam
accuzuur in elke cel totdat het zuurpeil net boven de
platen komt.
3. Plaats de vuldoppen terug en sluit een acculader van
3–4 A aan op de accupolen. Laad de accu op gedurende
4 tot 8 uur bij 3–4 A (12 V). De accu niet te ver
opladen.
Waarschuwing
Bij het opladen produceert de accu gassen die tot
ontploffing kunnen komen.
Rook nooit in de buurt van de accu en zorg ervoor
dat er geen vonken of vlammen vlakbij de accu
komen.
4. Als de accu is opgeladen, haalt u de acculader uit het
stopcontact en maakt u deze los van de accuklemmen.
5. Verwijder de vuldoppen. Giet langzaam accuzuur in
elke cel totdat het zuurpeil tot aan de VOL-streep staat.
Plaats de vuldoppen terug.
Belangrijk
Laat de accu niet te vol worden. Er zal dan
accuzuur naar buiten stromen over andere delen van het
voertuig. Dit kan ernstige corrosie en beschadiging
veroorzaken.
6. Monteer de accu; zie Accu monteren, blz. 37.
Carteroliepeil controleren
Het carter van de motor is in de fabriek gevuld met olie; het
oliepeil moet echter worden gecontroleerd voordat en nadat
de motor voor de eerste keer is gestart.
1. Plaats het voertuig op een horizontaal oppervlak.
2. Maak de omgeving van de peilstok (Fig. 10) schoon,
zodat er geen vuil in de vulopening kan komen,
waardoor er schade kan ontstaan aan de motor.
Figuur 10
1. Oliepeilstok
3. Peilstok verwijderen en metalen deel schoonvegen.
4. Schuif de peilstok helemaal in de vulbuis. Trek de peilstok
uit en controleer het oliepeil op het metalen deel. Als het
oliepeil te laag is, moet u olie van het juiste type bijvullen
totdat het peil de VOL-markering op de peilstok bereikt.
Voor juiste type olie en viscositeit; zie Motorolie, blz. 27.
Vul de olie langzaam bij en controleer daarbij veelvuldig
het peil. Niet te vol vullen.
5. Plaats de peilstok.
Bandenspanning controleren
U moet de bandenspanning om de 8 bedrijfsuren of dagelijks
controleren om er zeker van te zijn dat deze correct is.
De luchtdruk in de voor- en achterbanden moet liggen
tussen 55–103 kPa (8–22 psi).
De benodigde bandenspanning is afhankelijk van de nuttige
lading die wordt vervoerd. Hoe lager de spanning, des te
minder de compactie. Bovendien rijdt de machine dan
gemakkelijker en wordt de vorming van bandensporen
beperkt. Een lagere bandenspanning moet worden
vermeden als een zware nuttige lading wordt vervoerd bij
hoge snelheden.
De bandenspanning moet hoger zijn als een zware nuttige
lading wordt vervoerd bij hoge snelheden. Zorg ervoor dat
de maximale bandenspanning niet wordt overschreden.
16
1